Ananda
Ānanda (Pali: "zegen", 562-442 v. Chr.) was één van de belangrijkste leerlingen, assistent en tevens neef van Gautama de Boeddha. Hij was de broer van Anuruddha, Devadatta en Mahanama (de latere raja van Sakya, opvolger van Suddhodana). Zijn vader was raja Suppabuddha (de broer van Suddhodana, de raja van Sakya) en zijn moeder Pamita (een tante van Gautama de Boeddha). Zijn zus Yasodhara was de (ex-)vrouw van Gautama de Boeddha. Ānanda, Anuruddha, Devadatta, Mahanama en Gautama de Boeddha woonden voorheen allemaal in Kapilvastu (Nepal), zaten bij elkaar op school en speelden vaak met elkaar in hun vrije tijd. De Pali-canon verhaalt veel over deze periode en Boeddha haalt hen ook vaak aan in zijn parabelen.
Categorie indeling |
---|
Home - Boeddhisme - Personen uit de Pali-canon |
Personen uit de pali canon |
Alara Kalama |
Ambapali |
Ananda |
Angulimala |
Anuruddha |
Assaji |
Bimbisara |
Devadatta |
Khema |
Maha Moggallana |
Maha Kassapa |
Pajapati Gotami |
Pasenadi |
Purna |
Rahula |
Subhuti |
Sariputta |
Uppalavanna |
Upali |
Yasodhara |
Siddhartha vertrok uit Kapilvastu op zijn 29e om monnik te worden. Zes jaar later bereikte hij de verlichting in Bodhgaya en weer 3 jaar later keerde hij voor de 1e keer terug naar Kapilvastu. Tijdens dat bezoek vroegen meerdere mensen om opgenomen te mogen worden in de Sangha, waaronder Ānanda, Upâli, Anuruddha,en Devadatta. Ānanda was toen 37 jaar oud en werd door de Gautama de Boeddha gewijd (Vin.11.182). Niet lang daarna hoorde hij een toespraak van de eerwaarde Punna Mantāniputta en Ānanda bereikte toen het eerste niveau van heiligheid, sotāpanna. Het duurde tot na de dood van Gautama de Boeddha eer hij Arhat werd.
Ānanda als assistent van Gautama de Boeddha
Gautama de Boeddha heeft altijd een persoonlijk assistent gehad. In de eerste 20 jaar van zijn leraarschap waren dit verschillende monniken. Op een gegeven moment waren de monniken het erover eens dat 1 monnik de vaste assistent van Boeddha moest worden en zij droegen Ānanda aan. In eerste instantie weigerde Ānanda omdat hij het teveel eer vond en het aanvoelde als voortrekken ten opzichte van de rest van de Sangha. Toen Gautama de Boeddha het hem persoonlijk vroeg accepteerde Ānanda maar stelde wel 8 voorwaarden:
- de Boeddha zou aan Ānanda nooit voedsel geven welke de Boeddha zelf gekregen had.
- de Boeddha zou aan Ānanda nooit kleding geven welke de Boeddha zelf gekregen had.
- de Verhevene zou Ānanda geen afzonderlijke residentie toewijzen.
- Ānanda zou niet als vanzelfsprekend mee uitgenodigd worden als Boeddha een uitnodiging kreeg.
- het was Ānanda toegestaan om uitnodigingen aan te nemen ten behoeve van de Boeddha.
- Ānanda mocht degenen die van ver gekomen waren om met de Boeddha te spreken naar hem toebrengen.
- Ānanda zou alle hoofdbrekende zaken voor de Boeddha brengen.
- De Boeddha zou elke leerrede die hij in afwezigheid van Ânanda sprak voor hem herhalen.
De Boeddha stemde met het verzoek van Ânanda in. Vanaf dat moment was Ānanda bijna altijd in de nabijheid van Gautama de Boeddha. Ondanks dat – of misschien wel daarom – zou hij pas na het overlijden van de Boeddha arahantschap bereikt hebben. Dat zou komen omdat Ānanda te weinig tijd had om te mediteren.
Ānanda had een buitengewoon goed geheugen. Gesprekken of lezingen kon hij een dag later woord voor woord herhalen en mede door deze eigenschap werd Ānanda ook een biograaf van Gautama de Boeddha. Volgens vers 1024 van de Theragatha kende Ānanda 84.000 leerreden van buiten en hij werd zodoende de bewaker van de leer genoemd. Ānanda werd vaak om raad gevraagd door collega-monniken. Bij zulke gelegenheden preekte hij tot de monniken uit eigen beweging zonder dat de Boeddha hem dat had gevraagd. Ook richtte de Boeddha herhaaldelijk een korte toespraak tot zijn toehoorders die dan nader werd uitgelegd door Ānanda. Deze uitleg werd dan door de Boeddha goedgekeurd. Ānanda werd om deze kundigheid geprezen. Ook herhaalde Ānanda gesprekken die hij elders gehoord had waarop de Boeddha dan gedetailleerde uitleg gaf over bepaalde punten die erin besproken waren. Ānanda sprak ook op eigen gelegenheid tot nonnen en leken.
Vrouwen in de Sangha
Toen de vader van Gautama de Boeddha (raja Suddhodhana) stierf wilde de stiefmoeder van de Boeddha (Mahapajapati Gotami) gewijd worden tot non en opgenomen worden in de Sangha. Gautama de Boeddha weigerde dit met als argumentatie:
De Dharma en de Sangha zullen 1.000 jaar voortleven.
Als we vrouwen in de Sangha opnemen zal het 500 jaar voortleven.
Hiermee bedoelde hij dat de burgergemeenschap waar ze voor hun bedelrondes van afhankelijk waren niet klaar was voor nonnen. Geen enkele Sangha liet vrouwen toe en het spirituele pad was nimmer weggelegd geweest voor vrouwen. Boeddha had al de Sangha opengesteld voor kastelozen en dat had veel kritiek opgeleverd. Het was Ānanda die hem hierover ondervroeg en gaf de Boeddha toe dat vrouwen wel degelijk een spiritueel proces kunnen voeren en ook de verlichting kunnen bereiken. Zijn weigering had alleen te maken met de onrust die hij verwachtte zowel binnen als buiten de Sangha.
Rond Mahapajapati Gotami had zich inmiddels een grote groep vrouwen verzameld die eveneens non wilden worden. In totaal heeft Mahapajapati Gotami 3 maal toestemming gevraagd om toe te treden tot de Sangha en iedere keer weigerde de Boeddha en vertrok uiteindelijk naar Vesali. De vrouwen besloten om hun haren af te scheren, gele gewaden aan te trekken en blootsvoets en als non levend naar Vesali te trekken om het nogmaals te vragen. Daar aangekomen zag Ānanda hen en stelde voor om zelf eerst met Gautama de Boeddha te gaan praten om te zien of hij hem kon overhalen de vrouwen aan te nemen.
Ānanda kon Gautama de Boeddha overhalen door te stellen dat ieder mens die bij machte is de verlichting te bereiken de Dharma niet ontzegt mag worden. Als binnen of buiten de Sangha mensen leven die dat niet begrijpen dan moeten er extra regels gaan gelden voor de nonnen. Gautama de Boeddha stemde hierin mee en er werden vele nieuwe regels geschapen voor de vrouwen die non wilde worden. De vrouwen accepteerden ze allemaal en vanaf dat moment konden zij een volledige inwijding tot non krijgen.
Karakter
Ānanda was zeer sociaal bewogen en had oog voor iedereen. Dit ging ten koste van zijn eigen spirituele proces en met name zijn meditaties. Ānanda werd door de Boeddha geprezen vanwege zijn geleerdheid, zijn uitstekende geheugen, zijn levendige geest en het verlenen van zorg. (A.I.24). Verder zei de Boeddha dat de discipelen van Ānanda goed in de leer onderwezen waren. (S.XIV.15). Ānanda werd ook geprezen vanwege vier zeldzame en alles overtreffende eigenschappen:
als Ānanda door een groep van monniken bezocht wordt zijn die monniken gelukkig door zijn aanblik.
als Ānanda tot hen spreekt over de leer dan zijn zij gelukkig door zijn toespraak maar teleurgesteld als Ānanda zwijgt.
als Ānanda door een groep nonnen of een groep van mannelijke of van vrouwelijke lekenvolgelingen bezocht wordt dan is die groep gelukkig door zijn aanblik.
als Ānanda tot die personen over de leer spreekt zijn zij gelukkig door zijn toespraak. Maar die mensen zijn teleurgesteld wanneer Ānanda dan zwijgt.
(A.IV.129-130).
Ānanda en Sāriputta waren erg bevriend met elkaar en ook met Mahā Moggallāna, Anuruddha en Kankhā Revata kon hij het zeer goed vinden. Het was Mahā Kassapa waar hij de meeste moeite mee had. Ānanda trok rond in de buurt van Rājagaha met een grote groep jonge monniken en deze waren niet erg gedisciplineerd. Mahā Kassapa verweet Ānanda het gebrek aan oefening van die jongelingen. Hij maakte Ānanda verwijten en noemde hem een vertrapper van gewassen en een bederver van gezinnen. Ook zei Mahā Kassapa:
Deze knaap kent zijn eigen maat niet.
Ānanda gaf ten antwoord: Kassapa, mijn hoofd is al vol met grijze haren en toch zegt u nog steeds ‘knaap’ tegen mij.
De non Thullanandā ergerde zich over deze gebeurtenis. Hoe durft Kassapa, die ooit tot een andere sekte behoorde, de wijze Ânanda te berispen door hem knaap te noemen.
Kassapa was gekrenkt door deze woorden en beklaagde zich bij Ānanda dat zoiets tegen hem gezegd kon worden.
(S.XVI.11).
De 1e concilie
Ānanda was voor, tijdens en na het overlijden van Gautama de Boeddha bij hem in Kushinagar. Uit de Pali-canon blijkt dat hij het er moeilijk mee had en niet wist hoe de crematieceremonie georganiseerd moest worden. Mahā Kassapa, die pas een week na het overlijden in Kushinagar aankwam nam toen de leiding op zich. De crematie werd volbracht en ook werd er aanzet gegeven tot het houden van een concilie, iets waar de Boeddha op had aangedrongen. Hier zou besloten worden welke soetra's en boekwerken tot de Pali-canon zouden gaan behoren. Gautama de Boeddha had gezegd dat alleen Thera's bij het concilie aanwezig mochten zijn. Een Thera was een monnik die minimaal 10 jaar in de Sangha zat én de verlichting had bereikt. Aangezien Ānanda veruit de meeste lezingen uit zijn hoofd kende en ook Gautama de Boeddha het beste kende moest hij aanwezig zijn maar het probleem was dat hij nog niet de verlichting had bereikt. Voornamelijk Anuruddha stond erop dat Ānanda eerst de verlichting moest hebben bereikt eer het concilie kon beginnen. Het concilie is toen een half jaar opgeschort waarbinnen Ānanda de uiteindelijke verlichting zou hebben bereikt.
Ook tijdens dit concilie zijn er meerdere geschillen geweest tussen Ānanda en Mahā Kassapa. Ānanda vond dat er teveel van Boeddha's mensbeeld werd gehaald en dat er getracht werd middels de teksten een heilige van hem te maken. Ook met Gautama's oproep om kleine orderegels weg te laten en andere regels vanuit een tijdsbeeld te bezien werd te weinig gedaan naar Ānanda's zin.
Op het einde van het concilie kreeg Ānanda samen met zijn discipelen de taak om de Dîgha Nikâya te leren en over te leveren.
overlijden
Ānanda zou 120 jaar geworden zijn en gestorven zijn tussen Kapilavastu en Devadaha in Nepal. De laatste jaren van zijn leven schijnt hij te hebben doorgebracht met onderrichten en preken en met aansporen van zijn jongere collega-monniken. Er staat een lofrede in de verzen 1047-1049 van de Theragatha.
Hij die veel van de meester ervoer, de bewaker van de woorden, het oog van de hele wereld, Ānanda doofde uit.
Hij die veel van de meester ervoer, de bewaker van de woorden, het oog van de hele wereld, dat stralend door de nevel drong, de deugdzame, wijze mens, de sterke held die altijd vastberaden was, de bewaker van het ware woord, Ānanda vond uitdoving nu.
De relieken van Ânanda werden in tweeën verdeeld. Voor elk deel werd een stoepa gebouwd. Een deel van die relieken bevindt zich in de stoepa te Vesali.
Luisterboek (Podcast)