Devadatta
Devadatta (Pali: Devadatta; Sanskriet: Devadatta, omstreeks 562-487 v.Chr.) was een neef en discipel van Gautama de Boeddha, maar wordt in de boeddhistische traditie vooral herinnerd als een controversiële figuur die een breuk in de sangha probeerde te veroorzaken en de Boeddha tegenwerkte. Zijn verhaal is complex, omdat hij aanvankelijk een gerespecteerde monnik was, maar later werd afgebeeld als een antagonist vanwege zijn ambitie, jaloezie en afwijzing van de Boeddha’s leer. Zijn leven wordt beschreven in de Pali-Canon (met name de Vinaya Pitaka, Cullavagga, en Saṃyutta Nikāya), de Mahāvastu, de Lalitavistara Sūtra, en latere commentariële werken zoals de Dhammapada Atthakatha. Hoewel Devadatta in de Theravāda-traditie vaak als een schurk wordt gezien, bieden sommige Mahāyāna-teksten, zoals de Lotus Sūtra, een genuanceerder beeld waarin hij een rol speelt in de Boeddha’s verlichting.
Categorie indeling |
---|
Home - Boeddhisme - |
Personen uit de pali canon |
![]() |
Personen uit de pali canon |
Gautama de Boeddha
|
Mannelijke leerlingen
|
Alara Kalama |
Ananda |
Angulimala |
Anuruddha |
Assaji |
Bimbisara |
Devadatta |
Kondanna |
Maha Moggallana |
Maha Kassapa |
Pasenadi |
Purna |
Rahula |
Sariputta |
Subhuti |
Suddhodana Gautama |
Upali |
Uddaka Ramaputta
|
Vrouwelijke leerlinges
|
Ambapali |
Jivaka |
Khema |
Mahamaya |
Pajapati Gotami |
Uppalavanna |
Visakha |
Yasodhara |
![]() |
Afkomst en vroege leven
Devadatta werd geboren in de 6e eeuw v.Chr., waarschijnlijk rond dezelfde tijd als Siddhārtha Gautama (ca. 563 v.Chr. in de traditionele chronologie of ca. 480 v.Chr. in de kortere chronologie), in Kapilavastu, de hoofdstad van de Shakya-clan gelegen in het huidige Nepal). Hij was een lid van de Shakya-clan, een Kshatriya (krijgerskaste) gemeenschap, en was nauw verwant aan de Boeddha. Volgens de Pali Canon en commentaren was Devadatta de zoon van Suppabuddha (of Sukkhodana), een broer van Suddhodana (de vader van de Boeddha), en zijn vrouw Amitā. Dit maakte Devadatta een neef van Siddhārtha Gautama. Bovendien was hij de broer van Yasodhara, de echtgenote van Siddhārtha, wat zijn nauwe familieband met de Boeddha verder benadrukt.
Als lid van de Shakya-elite groeide Devadatta op in een omgeving van rijkdom en privilege in Kapilavastu. Hij kreeg waarschijnlijk een opleiding in Kshatriya-vaardigheden zoals bestuur, krijgskunsten, en mogelijk religieuze tradities, vergelijkbaar met Siddhārtha. Boeddhistische teksten suggereren dat Devadatta al op jonge leeftijd ambitieus en competitief was, en sommige commentaren, zoals de Dhammapada Atthakatha, vertellen anekdotes over zijn rivaliteit met Siddhārtha, zoals een incident waarbij hij als kind een zwaan neerschoot die Siddhārtha vervolgens verzorgde, wat hun verschillende karakters symboliseert.
Toetreding tot de sangha
Na Siddhārtha’s verlichting als de Boeddha (ca. 528 v.Chr. of 445 v.Chr.) en zijn terugkeer naar Kapilavastu, trad Devadatta samen met andere Shakya-jongeren, zoals Ānanda, Anuruddha, Bhaddiya, Bhagu, Kimbila, en soms Upāli, toe tot de boeddhistische sangha als monnik. Dit gebeurde waarschijnlijk rond 527-526 v.Chr. (of ca. 444-443 v.Chr.), toen Devadatta in zijn late 30s was. Zijn inwijding vond plaats in Kapilavastu of Rajagaha, waar de Boeddha vaak predikte.
Aanvankelijk was Devadatta een toegewijde monnik die aanzien genoot binnen de sangha. Volgens de Vinaya Pitaka en commentaren blonk hij uit in meditatie en ontwikkelde hij bovennatuurlijke krachten (iddhi), zoals het vermogen om vormen aan te nemen of wonderen te verrichten. Zijn spirituele capaciteiten maakten hem populair, en hij werd gerespecteerd door zowel monniken als leken, waaronder koning Bimbisāra van Magadha. Echter, zijn ambitie en verlangen naar leiderschap zouden later zijn ondergang worden.
Conflict met de Boeddha
Devadatta’s verhaal neemt een dramatische wending vanwege zijn pogingen om de sangha te splitsen en zijn acties tegen de Boeddha. Volgens de Cullavagga in de Vinaya Pitaka begon Devadatta jaloezie en ambitie te koesteren naarmate de sangha groeide en de Boeddha’s autoriteit toenam. Hij verlangde naar een leidende rol binnen de gemeenschap en voelde zich mogelijk overschaduwd door discipelen zoals Sāriputta en Moggallāna. Ongeveer 10-15 jaar na zijn inwijding (ca. 515-510 v.Chr. of ca. 435-430 v.Chr.) stelde Devadatta voor dat de Boeddha het leiderschap van de sangha aan hem zou overdragen, omdat de Boeddha volgens hem te oud werd. De Boeddha weigerde dit vriendelijk, wat Devadatta’s frustratie versterkte. Vervolgens probeerde hij de sangha te hervormen door vijf strengere ascetische regels voor te stellen:
- Monniken moeten uitsluitend in bossen leven, niet in dorpen of steden
- Monniken moeten alleen aalmoezen accepteren, geen uitnodigingen voor maaltijden
- Monniken moeten uitsluitend lompen dragen, geen geschonken gewaden
- Monniken moeten onder bomen slapen, niet in gebouwen
- Monniken moeten volledig vegetarisch zijn, zelfs als vlees wordt aangeboden
De Boeddha wees deze regels af, omdat hij ze niet verplicht wilde maken voor alle monniken, maar stond toe dat individuele monniken ze vrijwillig konden volgen. Devadatta gebruikte dit meningsverschil om een schisma te creëren, en hij overtuigde ongeveer 500 monniken, voornamelijk nieuwelingen uit Vesālī, om hem te volgen naar Gayāsīsa (nabij Rajgir). Sāriputta en Moggallāna werden door de Boeddha gestuurd om de afvallige monniken te overtuigen terug te keren, wat grotendeels lukte, waardoor Devadatta’s poging tot een breuk mislukte.
Aanslagen op de Boeddha
Devadatta’s acties escaleerden verder, en hij wordt in boeddhistische teksten beschuldigd van drie ernstige misdaden (ānantarika-kamma), die volgens de traditie leiden tot wedergeboorte in een hel:
- Poging tot moord op de Boeddha: Devadatta probeerde de Boeddha fysiek te schaden. Hij liet een rotsblok van de Gijjhakūṭa-berg (Vultures’ Peak) in {rajgir|Rajagaha]] op de Boeddha rollen, maar het rotsblok miste en verwondde slechts de Boeddha’s voet. In een ander incident stuurde hij een dronken olifant, Nāḷāgiri, om de Boeddha te vertrappen, maar de Boeddha kalmeerde het dier met zijn compassie.
- Poging tot schisma in de sangha: Zijn poging om de sangha te splitsen wordt gezien als een ernstige overtreding, omdat het de eenheid van de gemeenschap ondermijnde.
- Aansporing tot moord op Bimbisāra: Devadatta zou prins Ajātasattu, de zoon van koning Bimbisāra, hebben aangespoord om zijn vader gevangen te zetten en te laten verhongeren om de troon van Magadha over te nemen (ca. 491 v.Chr. of 408 v.Chr.). Ajātasattu volgde dit advies, wat leidde tot Bimbisāra’s dood.
Deze daden maakten Devadatta een paria binnen de sangha, en hij werd formeel uitgesloten door de Boeddha. Volgens de commentaren begon Devadatta spijt te krijgen van zijn acties en probeerde hij de Boeddha te bezoeken om vergeving te vragen. Echter, voordat hij Rajagaha bereikte, werd hij volgens de legende opgeslokt door de aarde en herboren in de Avīci-hel als gevolg van zijn zware karma. Dit dramatische einde is waarschijnlijk symbolisch, bedoeld om de gevolgen van kwaadaardige daden te benadrukken.
Mahāyāna-perspectief
In sommige Mahāyāna-teksten, zoals de Lotus Sūtra (hoofdstuk 12), wordt Devadatta in een positiever licht geplaatst. Hierin onthult de Boeddha dat Devadatta in een vorig leven zijn leraar was en hem hielp op het pad naar verlichting. Deze interpretatie suggereert dat Devadatta’s acties, hoewel negatief, deel uitmaakten van een groter karmisch plan om de Boeddha’s missie te versterken. Dit contrasteert sterk met de Theravāda-visie, waarin hij voornamelijk als een verrader wordt gezien.
Koning Bimbasara werd middels en staatsgreep gevangen genomen en verhongerde in een gevangenis nabij Rajgir. Er werden 3 pogingen ondernomen om Gautama de Boeddha te vermoorden en hoewel bij de laatste poging Boeddha wel gewond raakte mislukten ze alle drie.
Karma
Garuka is zwaarwegend karma en het komt voort uit daden die zo zwaar wegen dat het al het andere karma opzij schuift en prominent wordt. De intentie om tot een handeling te komen die zwaarwegend karma voortbrengt zit zo diep dat deze allesbepalend is, het wordt dan ook wel wedergeboorten-veroorzakend genoemd. In de Pali-canon worden 5 van dergelijke zwaarwegende karma's genoemd als zijnde afschuwelijke misdaden (ãnantariyakamma):
- vadermoord
- moedermoord
- het vermoorden van een arhat (verlicht persoon)
- het verwonden van een boeddha
- het kwaadwillig veroorzaken van een scheuring in de sangha (boeddhistische gemeenschap)
Devadatta heeft zich schuldig gemaakt aan 3 van deze afschuwelijke misdaden:
- het verwonden van een Boeddha
- het kwaadwillig veroorzaken van een scheuring in de sangha (boeddhistische gemeenschap)
- vadermoord (Ajatasattu meehelpen in het vermoorden van diens vader, koning Bimbasara)
Op de vraag van Ananda (de broer van Devadatta) aan Gautama de Boeddha wat er nu karmisch gezien gaat gebeuren met Devadatta, antwoordde Boeddha:
Zelfs een Boeddha kan zich dat niet voorstellen.
Culturele en religieuze betekenis
Devadatta’s verhaal is complex en veelzijdig. In de Theravāda-traditie dient hij als een waarschuwend voorbeeld van hoe ambitie, jaloezie, en verkeerde intenties kunnen leiden tot spirituele ondergang. Zijn acties benadrukken de boeddhistische waarden van eenheid, compassie, en het vermijden van schadelijke daden. Zijn rol in de dood van Bimbisāra en zijn aanslagen op de Boeddha illustreren de gevolgen van negatief karma, een centraal thema in het boeddhisme.
In de Mahāyāna-traditie, met name in de Lotus Sūtra, wordt Devadatta’s rol genuanceerder gezien, waarbij hij wordt voorgesteld als een noodzakelijke tegenkracht die de Boeddha’s missie indirect versterkte. Dit perspectief benadrukt de inclusieve aard van de Mahāyāna, waarin zelfs negatieve figuren een rol spelen in het pad naar verlichting. In boeddhistische kunst wordt Devadatta zelden prominent afgebeeld, maar hij verschijnt soms in scènes van zijn aanslagen op de Boeddha, zoals het incident met de olifant Nāḷāgiri. Zijn verhaal blijft een krachtige les over de gevaren van egoïsme en de kracht van vergeving en verzoening, zoals blijkt uit zijn late berouw.
Historische en legendarische context
Historisch gezien is het waarschijnlijk dat Devadatta een echte persoon was, een neef van de Boeddha en een monnik in de vroege sangha, die een conflict veroorzaakte vanwege persoonlijke ambitie. Zijn rol in het schisma en zijn connectie met Ajātasattu worden consistent beschreven in boeddhistische en Jain-teksten, wat wijst op een historische kern. De legendarische elementen, zoals zijn bovennatuurlijke krachten en zijn dramatische dood, dienen om zijn verhaal te versterken als een morele les. Archeologische vondsten in Rajagaha, zoals de Gijjhakūṭa-berg en de Veṇuvana-site, bevestigen de historische context van Devadatta’s leven, hoewel directe bewijzen over hem ontbreken. Zijn nalatenschap leeft voort in de boeddhistische geschriften en de lessen die zijn acties bieden.
Conclusie
Devadatta was een complexe figuur in de boeddhistische traditie: een getalenteerde monnik en neef van de Boeddha, wiens ambitie en jaloezie leidden tot zijn ondergang, maar wiens verhaal ook lessen biedt over karma, vergeving, en de kracht van de Dhamma. Zijn pogingen om de sangha te splitsen en zijn aanslagen op de Boeddha maken hem een tragische antagonist, terwijl sommige Mahāyāna-teksten hem een bredere rol geven in het boeddhistische narratief. Voor verdere studie kunnen de Cullavagga, Saṃyutta Nikāya, en de Lotus Sūtra worden geraadpleegd, evenals commentariële werken zoals de Dhammapada Atthakatha.