Thich Nhat Hanh

Categorie indeling
Home
Meditatie
Dhamma wiel
Sub categorieën Meditatie
Boeddhistische meditatie
Meditatieleraar
Meditatieleraar
Gautama de Boeddha
Mahasi Sayadaw
S.N. Goenka
Sayagyi U Ba Khin
Thich Nhat Hanh
Webu Sayadaw
Ledi Sayadaw
Dhamma wiel
Thich-Nhat-Hahn heeft de term 'Mindfulness' geïntroduceerd omdat hij vond dat de oorspronkelijke boeddhistische term 'Ãnãpãnasati' te onduidelijk was voor westerlingen
Thich Nhat Hanh2.jpg
Thai plum village 01.jpg

De vroege jaren

Thich Nhat Hanh (hier verder genoemd bij zijn roepnaam Thầy) werd op 11 oktober 1926 geboren in een grote familie in de oude keizerlijke hoofdstad Huế in centraal Vietnam. Zijn vader Nguyễn Đình Phúc kwam uit het dorp Thành Trung in de provincie Thừa Thiên, Huế en hij was als ambtenaar voor de landhervorming werkzaam bij de keizerlijke regering onder de Fransen. Zijn moeder Trần Thị Dĩ kwam uit het dorp Hà Trung in het Gio Linh district, in de aangrenzende provincie Quảng Trị. Hij was het op één na jongste kind met drie oudere broers, een oudere zuster en een jonger broertje, dat vrij snel na hem kwam. Tot z’n vijfde jaar leefde hij met een grote familie, ooms en tantes, neefjes en nichtjes, in het huis van zijn grootmoeder van vaderskant – een groot huis met een traditionele binnenplaats, een tuin met een lotusvijver en een bamboe bosje – binnen de muren van de oude keizerlijke stad.

Toen Thầy vier was kreeg z’n vader werk in de provincie Thanh Hóa, ongeveer 500 kilometer naar het noorden, in de bergen. Het gezin verhuisde een jaar later om zich bij hem te voegen. Thầy begon als jongen gretig de boeddhistische boeken en tijdschriften te lezen die zijn oudere broer Nho, waarvan hij veel hield en die hij bewonderde, mee naar huis nam. Hij werd ingeschreven voor informeel thuisonderwijs dicht in de buurt, onder de naam “Nguyễn Đình Lang.”

Thầy heeft zich later vaak in zijn lezingen een sleutelmoment voor de geest gehaald dat hij, misschien was hij negen, intens geboeid was door het vredige beeld van de Boeddha op de omslag van één van Nho’s boeddhistische tijdschriften. Die illustratie van de Boeddha, zittend op het gras, volkomen natuurlijk en ontspannen glimlachend, sprak tot zijn verbeelding. Het liet een blijvende indruk achter van vrede en kalmte, hetgeen een enorm contrast vormde met de onrechtvaardigheid en het lijden om hem heen onder het Franse koloniale bewind. Het beeld maakte de heldere en sterke wens in hem wakker om net zoals die Boeddha te worden: iemand die kalmte, vrede en rust belichaamt en die anderen kan helpen ook zo kalm, vredig en rustig te zijn.

Ongeveer een jaar later waren Thầy en z’n broers en vrienden aan het praten over wat ze later wilden worden. Z’n oudere broer Nho zei als eerste dat hij monnik wilde worden. De jongens discussieerden lange tijd en uiteindelijk waren ze het erover eens dat ze allemaal monnik wilden worden. Thay zei later, “tijdens die discussie werd het duidelijk dat er in mij al een soort beslissing, een soort aspiratie onmiskenbaar aanwezig was. Diep van binnen wist ik dat ik monnik wilde worden.”

Zo’n zes maanden later had Thầy, die toen elf was, op een schoolreisje naar een heilige berg daar in de buurt, wat hij later zou beschrijven als zijn eerste spirituele ervaring. Toen z’n mede-leerlingen zaten te eten, glipte hij weg en ging in z’n eentje op onderzoek uit, want hij wilde graag de oude kluizenaar vinden, waarvan gezegd werd dat die daar verbleef. Hij vond de kluizenaar niet, maar terwijl hij warm en dorstig was vond hij wel een natuurlijke bron met fris, helder water. Hij dronk tot hij genoeg had en daarna viel hij in slaap op de nabij gelegen rotsen. Die ervaring bracht een diep gevoel van tevredenheid teweeg in de jonge jongen. Nadat hij het water had gevonden voelde hij zich kompleet vervuld. Hij had het gevoel dat hij op de een of andere manier de kluizenaar in de vorm van de bron had ontmoet en daarmee het beste water om zijn dorst te lessen. Er kwam een Franse zin in hem op: J’ai gouté l’eau la plus délicieuse du monde (Ik heb het lekkerste water van de hele wereld geproefd). De wens om monnik te worden bleef groeien in Thầy’s hart en een paar jaar later zou zijn droom werkelijkheid worden.

In 1942 keerde Thầy met toestemming van z’n ouders terug naar Huế. Hij was zestien jaar oud en hij begon met zijn novicetraining in de Từ Hiếu tempel onder zenmeester Thích Chân Thật (1884-1968) en daarmee kwam hij in de Vietnamese boeddhistische zentraditie in de lijn van de vermaarde meester Linji (Rinzai) en meester Liễu Quán. Na drie jaar onderricht ontving hij formeel de voorschriften voor novicen. Dat was in 1945 in de vroege morgen van de volle maan van de 9e maand van de maankalender.

De monastieke training: geworteld in de traditie

Thầy herinnert zich zijn tijd als novice als een gelukkige tijd, ondanks de spanningen buiten de muren van de tempel tijdens de Japanse bezetting van Vietnam (1940-45) en het gebrek aan voedsel tijdens de hongersnood van 1945. Zijn jaren in de Từ Hiếu tempel waren een tijd van landelijke eenvoud. Er was geen elektriciteit, geen stromend water en er waren geen toiletten. Als jonge novice in opleiding bestond z’n dagelijks werk uit hout hakken, water halen uit de bron, de binnenplaats aanvegen, in de tuin werken, voor de koeien zorgen en als het seizoen daar was helpen met de rijstoogst: oogsten, dorsen en malen. Als Thầy de kans kreeg de attendant van z’n leraar te zijn dan stond hij voor zonsopgang op om een vuurtje te maken, water te koken en thee te voor hem te zetten. In de tempel hield men zich aan het zenprincipe “geen werk, geen eten” en dat gold voor iedereen van de hoogste monnik tot de beginnelingen. Thầy leerde om in de geest van zenmeester Linji volledig geconcentreerd aanwezig te zijn bij alles wat hij deed, of het nu de afwas was, het dicht doen van de deur, het luiden van de tempelbel of het offeren van wierook bij het altaar. Hij kreeg het boekje ‘De essentiële Vinaya voor dagelijks gebruik’ -vijfenveertig korte verzen in het Sino-Vietnamees, die hij uit z’n hoofd moest leren en bij iedere handeling in het dagelijks leven in stilte moest opzeggen om geconcentreerd te blijven.

Thầy was van nabij getuige van de Japanse bezetting en van de grote hongersnood van 1945. Zodra hij buiten de tempel kwam zag hij de lichamen van mensen die de hongerdood gestorven waren en hij zag vrachtwagens talloze lijken afvoeren. Toen de Fransen in 1945 terug kwamen om Vietnam te heroveren nam het geweld alleen maar toe. Door de marxistische pamfletten waarin opgeroepen werd naar de wapens te grijpen kwamen veel jonge monniken in de verleiding, maar Thầy was ervan overtuigd dat het boeddhisme, als het werd terug gebracht tot z’n essentie, pas werkelijk het lijden in de maatschappij zou kunnen verlichten. Het boeddhisme zou een geweldloos pad kunnen bieden naar vrede, voorspoed, en onafhankelijkheid van vreemde mogendheden zoals zich dat ook had voorgedaan tijdens de vermaarde Ly and Tran dynastieën in het middeleeuwse Vietnam.

Thầy werd in 1947 door zijn leraar naar het nabij gelegen Báo Quốc Instituut voor Boeddhistische Studie in Huế gestuurd om daar te studeren en te wonen. Hij studeerde er tegen de achtergrond van de eerste Indochinese oorlog (1946-54). Na het terugtrekken van de Japanners onstond er een hevige strijd tussen de Franse strijdkrachten en de nationalistische Việt Minh, die de guerrillatactiek inzette om de koloniale regering omver te werpen. Meer dan 50.000 mensen stierven als gevolg van de gevechtshandelingen, terwijl de Vietnamezen het soort onafhankelijkheid nastreefden dat India op de Britten had veroverd. De schermutselingen en het geweld gingen niet voorbij aan de monniken en de tempels. De tempels werden een wijkplaats waar revolutionairen op de vlucht voor de Fransen hun toevlucht konden nemen. Veel monniken, waaronder enkele van Thầy’s nabije vrienden werden beschoten en gedood, hoewel ze geweldloos en onbewapend waren. Franse soldaten bestormden de tempels geregeld op zoek naar verzetstrijders of voedsel. Thầy herinnert zich levendig een inval waarbij soldaten hun laatste rijst kwamen opeisen.

In Báo Quốc ging Thầy door met het lezen van progressieve boeddhistische tijdschriften, waarin ideeën werden onderzocht voor een ‘sociaal bewust’ boeddhisme: een boeddhisme dat zich niet alleen bezig hield met het transformeren van de geest, maar ook met de omgeving en de omstandigheden in de maatschappij inclusief de economische en politieke oorzaken van armoede, onderdrukking en oorlog. Tiến Hóa publiceerde artikelen over het belang van wetenschappelijke studie en van economie om de werkelijke wortels van het lijden te leren zien en om niet alleen te vertrouwen op chanting en gebeden.

De monastieke training: op zoek naar nieuwe wegen

Na twee jaar studie aan het Báo Quốc Instituut verliet Thầy – nu 23 jaar oud – in het late voorjaar Huế samen met twee andere monniken en een vriend om hun studie in Saigon voort te zetten. Omdat er nog steeds overal gevochten werd namen ze een lange route, gedeeltelijk per boot, om de militaire wegblokkades te vermijden. Onderweg besloten de jonge monniken nieuwe namen aan te nemen om daarmee hun diepe wens om bodhisattvas van actie te worden kracht bij te zetten. Ze namen allemaal de naam Hạnh aan, wat ‘actie’ betekent. Thầy (Phùng Xuân) werd Nhất Hạnh (’Eén Actie’). Omdat de naam van iedere Vietnamese boeddhist met Thích begint stond Thầy vanaf die tijd bekend als Thích Nhất Hạnh.

Er was nog steeds oorlog met de Fransen toen ze in Saigon aankwamen. Thầy en zijn vrienden verbleven in een flink aantal tempels, telkens gedurende enkele weken of maanden, terwijl ze zich vooral met zelfstudie bezig hielden. Thầy publiceerde niet veel later zijn eerste poëzie bundels. Zijn gedichten, waarin hij zijn ervaringen met de oorlog en met verlies vastlegde, werden goed ontvangen. Ze werden beschouwd als behorend tot het beste werk van Vietnam’s nieuwe invloedrijke ‘free verse’poëziestroming. Vanaf die tijd had hij vooral een reputatie als dichter en veel minder als monnik of leraar. Dat is een belangrijk onderscheid, omdat dichters al eeuwenlang in hoog aanzien stonden in de Vietnamese cultuur en samenleving.

In de herfst van 1950 was Thầy mede-oprichter van de Ấn Quang Pagoda, een nieuwe tempel gebouwd van bamboe en met een rieten dak. Later zou daar een hervormend boeddhistisch instituut in komen waarvan hij één van de jongste leraren werd. Tegenwoordig is het één van de belangrijkste tempels van de stad. Daar ontving Thầy het jaar daarna de Bhikshu voorschriften. Terwijl hij de formaliteiten van z’n opleiding afrondde publiceerde Thầy in 1950 zijn eerste boek over het boeddhisme, Oriental Logic, een discussie over de oosterse logica in het licht van of Aristoteles, Hegel, Marx en Engels. Hij ging door met z’n initiatieven om het boeddhisme te vernieuwen en om de boeddhistische leer toe te passen op de eigentijdse problemen en uitdagingen. Hij werd uitgenodigd in Đà Lạt, in het centrale hoogland ten noorden van Saigon, om een boeddhistisch tijdschrift uit te geven en jonge monniken op te leiden. Daar kwam ook een nieuw soort boek voor boeddhistische leken uit, waarin ideeën stonden over het toepassen van de boeddhistische leer in het dagelijkse gezinsleven; ideeën die verder gingen dan alleen maar het offeren van wierook en gebeden. Voor Nieuwjaar (in de maankalender) 1952 in Đà Lạt regisseerde Thầy z’n studenten in zijn bewerking van Le Tartuffe. Thầy schreef, later terugkijkend op deze tijd “Ik was vol creatieve energie als kunstenaar en dichter. Maar meer dan wat dan ook wilde ik helpen het boeddhisme in m’n land te vernieuwen, om het van betekenis te laten zijn voor jonge mensen en hun behoeften.”

Een vernieuwd, geëngageerd boeddhisme wordt geboren

In juli 1954 werd Vietnam in tweeën gedeeld als gevolg van de akkoorden van Genève. Daarmee eindigden de vijandelijkheden tussen de Fransen en de Viet Minh officieel. Het noorden werd communistisch and het zuiden werd weldra anti-communistisch, daarbij gesteund door de V.S. De splitsing werd de voorbode van een turbulente tijd waarin veel mensen verhuisden van noord naar zuid in een atmosfeer vol verwarring en onzekerheid. Boeddhistische leiders vormden, om zich te kunnen laten horen en om hun krachten te bundelen, een Nationale Boeddhistische Vereniging (Tổng Hội Phật Giáo Việt Nam) van alle scholen en tradities. Het bestuur van het Ấn Quang Instituut verzocht Thầy terug naar Saigon te komen om het studieprogramma voor de jonge generatie monniken en nonnen te stabiliseren en te helpen vernieuwen. Velen van hen voelden zich aangetrokken tot marxistische idealen of ze hadden het gevoel dat een boeddhistische opleiding niet stevig genoeg of niet relevant was en daarom waren de vooruitzichten van een diploma in seculiere beroepen als arts of ingenieur aantrekkelijker. Thầy werd belast met het opzetten van een meer passend en inspirerender boeddhistisch programma, dat voor het eerst zicht bood op een diploma dat te vergelijken was met dat van seculiere opleidingen. Terwijl hij les gaf aan het Ấn Quang Instituut, maakte Thầy z’n eigen universitaire studie af en hij haalde een BA in Franse en Vietnamese literatuur aan de pas geopende faculteit der letteren aan de universiteit van Saigon. Hij bleef ook schrijven en hij publiceerde z’n eigen gedichten, artikelen en boeken.

Het regiem van de Vietnamese katholieke leider Ngô Đình Diệm had rond 1955 de macht stevig in handen met inzet van alle mogelijke middelen. Katholieken werden expliciet bevoordeeld en boeddhisten werden in toenemende mate onderdrukt en gemarginaliseerd. De hoop op democratische verkiezingen smolt als sneeuw voor de zon, terwijl guerrillastrijders terrein wonnen en de regering onder invloed van vreemde mogendheden alles in het werk stelde om vrije verkiezingen te dwarsbomen.

Thầy kreeg het verzoek om voor het politiek neutrale dagblad Democratie (Dân Chủ) tien hoofdartikelen te schrijven. Ze vroegen hem de kracht te laten zien van hun eigen Vietnamese boeddhistische erfgoed en aan te tonen dat boeddhisme niet irrelevant of obsoleet was, zoals velen beweerden. En zo kon Thầy’s visie op geëngageerd boeddhisme temidden van de onrust en spanning van een verdeeld land uitkristalliseren. Thầy’s gedurfde artikelen op de voorpagina, onder het pseudoniem Thạc Ðức en met de titel “Een frisse kijk op het boeddhisme” (Đạo Phật Qua Nhận Thức Mới), stelden nieuwe wegen voor democratie, vrijheid, mensenrechten, religie, en onderwijs voor. Ze veroorzaakten een schokgolf door het hele land. Het tiende en laatste artikel was een gedurfde kritiek op President Diệm’s doctrine van het “personalisme”.

Thầy reisde in 1955, zeven jaar nadat hij was weggegaan, voor het eerst terug naar Huế, naar zijn oorspronkelijke tempel en naar zijn familie. Hij werd warm onthaald in zijn tempel en op het Báo Quốc Instituut organiseerden ze een lezing voor de studenten. Thầy genoot ook van het bezoek aan zijn ouders. Het zou de laatste keer zijn dat hij zijn moeder in goede gezondheid zag.

Thầy’s reputatie groeide en in 1956 werd hij benoemd tot hoofdredacteur van Vietnamees Boeddhisme, het officiële blad van de nieuwe Nationale Boeddhistische Associatie. Hij maakte gebruik van een heleboel pseudoniemen om artikelen te schrijven over Vietnamese geschiedenis, internationale literatuur (inclusief Tolstoy, Albert Camus en Victor Hugo), filosofie, boeddhistische teksten, actualiteiten, korte verhalen, en zelfs volksgedichten. Hij deed wat hij kon om verzoening en de geest van saamhorigheid tussen boeddhisten van noord en zuid te bevorderen. Hij is diep in de eigen Vietnamese geschiedenis gedoken om een verbinding te maken met het engagement dat het boeddhisme ooit had gehad tijdens de Trần and Lý Dynastieën tussen de 11e en de 13e eeuw en dat hem als jonge monnik zo geinspireerd had.

Een experimentele gemeenschap

Thầy begon tegen het eind van 1956 meer tijd door te brengen in B’lao, een afgelegen gebied met theeplantages in het centrale hoogland. Thầy trok zich daar terug in een kleine rietgedekte hut tussen de theestruiken op het terrein van de Phước Huệ tempel. Het was een eenvoudige hut, aan het einde van een paadje dat door de theeplantage liep. Er was een bed en een tafel en er waren stapels boeken.

Thầy droomde van een monastieke gemeenschap daar in de bergen en al snel voegde zich een aantal jonge monniken bij hem alsmede studenten van Ấn Quang and Báo Quốc. De volgende twee jaar schreef en redigeerde Thầy daar zijn artikelen voor het nationale tijdschrift Vietnamees Boeddhisme en tegelijkertijd gaf hij les aan de jonge monniken. En daar was het ook dat Thầy een memorabele droom had waarin hij z’n overleden moeder zag en waarover hij in z’n boeken heeft geschreven.

In 1957 vonden Thầy en zijn vrienden 24 hectare land te koop middenin het Đại Lão woud op een rustige plek bij het Montagnard – naam voor de lokale hooglanders – dorp B’su Danlu zo’n 10km van B’lao en de Phước Huệ tempel. In january 1958 begonnen ze de grond schoon te maken en in de zomer werden enkele eenvoudige houten verblijven opgezet.

Ze noemden deze nieuwe gemeenschap “Phương Bối” (Geurende Palmbladeren), naar de naam van Thầy’s hut in de theeplantage van Phước Huệ. Thầy herinnerde zich dat Phương Bối “ons haar ongerepte heuvels liet zien als een enorme zachte wieg met een tapijt aan wilde bloemen, grassen en bos. Voor het eerst waren we hier beschermd tegen alle wreedheden van de wereld.” Met deze nieuwe droom van een “landelijk gelegen oefencentrum” brak Thầy uit het keurslijf van de traditionele boeddhistische tempel met z’n ceremonies en rituelen en hij creëerde een omgeving die louter en alleen gewijd was aan spirituele beoefening, studie, heling, muziek, poëzie en gemeenschapsopbouw. Ze genoten van zitmeditatie in de vroege morgen, theemeditatie in de namiddag en zitmeditatie in de avond. Phương Bối was een experimenteel model voor de vernieuwing van het boeddhisme. Hoewel maar weinigen dat gedacht zullen hebben werd Phương Bối het prototype voor Thầy’s vele “mindfulness oefencentra” die tegen het einde van de vorige eeuw overal ter wereld zouden opbloeien.

Thầy werkte hard aan het Vietnamees Boeddhisme tijdschrift, maar in 1958, na maar twee jaren gepubliceerd te zijn geweest, werden de fondsen gestopt. Thầy had het gevoel dat het niet alleen maar ging om het gebrek aan fondsen, maar ook om de weerstand die zijn gedurfde artikelen in de hierarchie van de boeddhistische wereld opriepen. Hij kreeg het gevoel dat hij gefaald had in zijn wens naar vernieuwing en eenheid voor het Vietnamese boeddhisme. Deze tegenslag, het rouwen om de dood van zijn moeder en de pijnlijke tweedeling van zijn land maakten dat Thầy moeite kreeg z’n hoop levend te houden. Thầy voelde zich ziek en hij lag bijna een maand opgenomen in het Grall Ziekenhuis in Saigon, waar hij door Franse doktoren werd behandeld. Z’n lichaam was zwak en hij leed aan chronische slapeloosheid. Zelfs de doktoren waren niet in staat hem te helpen, zijn geest was zwakker dan ooit.

Later beschreef Thầy deze periode als een tijd met een diepe depressie. Maar Thầy voelde intuitief aan, dat als hij de kunst zou beheersen van volledig bewust ademen en lopen, hij werkelijk zou kunnen genezen. Al die uitdagingen in de vijftiger jaren verdiepten Thầy’s persoonlijke beoefening intens en dat gaf hem de spirituele kracht die hij nodig had om weer vooruit te komen. Als jonge monnik had Thầy het principe van tellen en de adem volgen geoefend alsmede de formele langzame loopmeditatie (kinh hành). Maar de boeddhistische instituten in Vietnam onderwezen geen toegepaste meditatie voor persoonlijke heling; alleen de theorie van meditatie. Geconfronteerd met diep lijden moest Thầy voor zichzelf een helende manier van mediteren ontdekken. Hij experimenteerde met een nieuwe methode waarbij hij z’n adem en z’n stappen op een natuurlijke manier combineerde tijdens het lopen. In plaats van alleen zijn adem te tellen telde hij z’n stappen en bracht ze in harmonie met z’n adem. Zich zo concentrerend kon hij zijn pijn en wanhoop teder omarmen zonder overspoeld te worden door hevige emoties. “Met de oefening van aandachtig ademen,” zei hij, “kwam ik uit deze toestand.” Hij was hiermee in Ấn Quang begonnen, experimenteerde er verder mee in B’lao and in Phương Bối en later aan de Princeton University in de VS; en al die jaren daarna, terwijl zijn begrip van de soetra’s over meditatie en ademen groeide.

Nieuwe hoop

Omdat hij bekend was door zijn werk als hoofdredacteur van het tijdschrift Vietnamees Boeddhisme werd Thầy in het voorjaar van 1959 uitgenodigd de internationale viering van Boeddha’s geboortedag in Japan bij te wonen. Hoewel zijn gezondheid nog steeds zwak was (tijdens zijn verblijf lag hij ook nog in het ziekenhuis van Tokyo) bleek dit een belangrijke reis te zijn, die zijn horizon verbreedde. Thầy was voor het eerst buiten Vietnam en voor het eerst kwam hij in contact met het netwerk van de uitgebreide boeddhistische gemeenschap, die vanuit de hele wereld bij elkaar was gekomen. Van andere gedelegeerden hoorde Thầy over de grote boeddhistische verzamelingen in bibliotheken in het westen. Hij realiseerde zich het belang van het leren van de Engelse taal. En na zijn terugkeer was hij het Engels binnen een jaar meester.

Thầy startte in november 1959 in de Xá Lợi tempel een serie wekelijkse lezingen voor studenten van de universiteit Saigon en daarbij ontmoette hij veel jonge mensen die hem graag wilden helpen met zijn werk. Onder hen was Cao Ngọc Phượng, een jonge biologie studente, die één van zijn “dertien ceders” werd. Dat was een groep gedreven jonge activisten, die bij hem studeerden en die zijn visie van een gemoderniseerd boeddhisme ondersteunden. “Phượng”, zoals ze genoemd werd, gaf al actief leiding aan sociaal werk in de sloppen van Saigon en ze drong er bij Thầy op aan een spirituele beoefening te ontwikkelen ter ondersteuning dit soort activisme. Hij ging op deze uitdaging in en door dit proces van begeleiding van Phượng en “de dertien ceders” bij hun sociale werk, onderwijs en hulpprojecten kreeg Thầy’s onderricht en alles wat vervat was in zijn artikelen, boeken en lezingen voor de eerste keer vaste grond onder de voeten in toegepaste actie. Thầy zei later in een terugblik “het was niet gemakkelijk, omdat de traditie geen welomschreven geëngageerd boeddhisme biedt. We moesten het dus zelf doen.” Phượng, later bekend als Sister Chân Không, bleef zijn meest nabije medewerker gedurende zestig jaar en ze is nu zelf een bekende en zeer geliefde dharmaleraar.

Princeton & Columbia

Thầy kreeg in 1961 een Fulbright beurs aangeboden om zich verder te ontwikkelen en hij reisde naar de V.S. om van 1961-62 vergelijkende godsdienstwetenschap te studeren aan de Princeton University. In Princeton maakte hij voor het eerst een herfst mee, daarna voor het eerst sneeuw en na de winter de frisse schoonheid van de lente. In de rust en vrede van die plek kregen Thầy’s inzichten de kans om te rijpen: “Daar heb ik voor het eerst werkelijk de vrede gevoeld van gelukkig zijn in dít moment” (het aloude boeddhistische dṛṣṭadharmasukhavihāra). Thầy, in een terugblik op deze studiejaren in the V.S.: “Ik groeide op in Vietnam. Ik werd monnik in Vietnam. Ik bestudeerde en beoefende het boeddhisme in Vietnam. En voor ik naar het Westen kwam heb ik verscheidene generaties boeddhistische studenten onderwezen in Vietnam. Maar in het Westen heb ik werkelijk mijn pad gerealiseerd.”

Toen Thầy in de zomer van 1962 jongeren begeleidde in Camp Ockanickon in Medford, New Jersey, legde hij deze “eerste bloesems van ontwaken” vast in A Rose for Your Pocket. Het was een eenvoudig, poëtisch boekje ter ere van moeders. Het kon de lezer inspireren om dat wat het huidige moment biedt te koesteren. Thầy stuurde het naar een van zijn “ceder”-studenten in Vietnam, die meteen de publicatie ervan verzorgde. De sfeer en de benadering in A Rose for Your Pocket baande totaal nieuwe wegen voor boeddhistische teksten en Thầy’s unieke schrijfstijl kreeg duidelijk vorm. Nooit was er in het Vietnamees een boek geweest waarin het boeddhistische inzicht met zoveel lyriek een spiritueel perspectief aan het dagelijks leven gaf. Het boek werd al snel een bestseller. Geschreven in een natuurlijke, poëtische taal, die zelfs kinderen konden begrijpen, was A Rose for Your Pocket niet zozeer boeddhistisch onderricht, maar eigenlijk een geleide meditatie om het wonder van je moeder’s aanwezigheid in het hier en nu aan te raken. Voor de eerste keer liet een boeddhistische monnik zien dat meditatief gewaarzijn een heldere en zachte energie kon zijn. De lezer kon het resultaat van meditatie proeven zonder van hart en hoofd een slagveld te maken en zonder het bestrijden van woede, rouw of begeerte. Thầy, die tot dan toe bekend stond als dichter, redacteur en boeddhistisch geleerde werd met deze publicatie voortaan bekend om z’n toegankelijke en tegelijk diepe boeddhisme. Thầy’s studenten organiseerden om het moederschap te eren meteen op moederdag dat jaar een “Roos Festival” gebaseerd op het boek. Het festival werd weldra in heel Vietnam gevierd en het is tegenwoordig een integraal onderdeel van de boeddhistische cultuur van het land. Er zijn meer dan een miljoen exemplaren van het boek verkocht en in ieder boeddhistisch huis is er wel één te vinden. De verfrissende en intieme toon sprak Vietnamese boeddhisten aan en zo ontstond een nieuw genre boeddhistische teksten dat zowel in het Oosten als in het Westen in de smaak viel.

Thầy bleef in de V.S. na zijn jaar in Princeton en hij zette zijn research voort aan de Columbia University (1962-3). Hij maakte optimaal gebruik van de uitgebreide boeddhistische collectie van de Butler Library. Hij had er veel aan de eminente Professor Anton Zigmund-Cerbu als mentor en hij kwam op het spoor van werk van eigentijdse theologen. (Een halve eeuw later, in 2017, zou Columbia’s Union Theological Seminary te zijner ere een “Thich Nhat Hanh Master’s Program for Engaged Buddhism” opzetten.)

Thầy beleefde in november and december 1962 een reeks verdiepende spirituele doorbraken. Hij was diep geraakt door de teksten van Dietrich Bonhoeffer – een Duitse theoloog en predikant met gedurfde en onomwonden kritiek op het naziregiem, die gevangen zat en in 1945 werd geëxecuteerd. Thầy las hoe Bonhoeffer rekenschap aflegde van zijn besluit om vanuit de V.S. terug te keren naar Duisland, ook al bracht dat zijn leven in gevaar. Thầy was geroerd door zijn beschrijving van zijn laatste dagen in de gevangenis:

…Ik werd wakker van de sterrenhemel die in ieder van ons aanwezig is. Ik voelde een golf van vreugde die samen ging met het vertrouwen dat ik groter lijden kon doorstaan dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Bonhoeffer was de druppel, die de beker deed overlopen, de laatste schakel in een lange keten, de zachte wind die het rijpe fruit doet vallen. Na de ervaring van deze nacht zal ik nooit meer over het leven klagen. […] Alle gevoelens, hartstocht en lijden openbaarden zich als wonderen, en toch bleef ik gegrond in m’n lichaam. Sommigen zouden zo’n ervaring ‘religieus’ noemen, maar wat ik voelde was uiteindelijk ten diepste menselijk. Ik wist op dat moment dat er geen verlichting buiten mijn eigen geest en de cellen van mijn lichaam bestond. Het leven is een en al wonder, zelfs in het lijden. Zonder lijden is leven niet mogelijk.

De onderdrukking van boeddhisten door het Diệm regiem escaleerde dramatisch tijdens het jaarlijkse Vesak festival in het voorjaar van 1963. Thầy begon in Amerika actief op te treden voor de boeddhistische vredesbeweging in Vietnam. Hij gaf lezingen en interviews in de media en hij diende een rapport in bij de Verenigde Naties over de schending van mensenrechten. Thầy vernam uit de New York Times in juni over de zelfverbranding van een oudere monnik, de eerwaarde Thích Quảng Đức. Thầy had hem goed gekend en hij was bij hem geweest in Nha Trang and Saigon. Thầy legde het later zo uit: “Als je zelfmoord pleegt [is dat omdat] je wanhopig bent, je kan het leven niet meer verdragen. Maar de eerwaarde Quảng Đức was niet zo. Hij wilde leven. Hij wilde dat zijn vrienden en andere levende wezens zouden leven. Hij hield van het leven. Maar hij was vrij genoeg om zijn lichaam op te offeren om de boodschap over te brengen dat we lijden en jullie hulp nodig hebben.” Thầy kreeg al snel nieuws over de zelfverbranding van meer monniken en nonnen. Zijn gedicht “Het vuur dat mijn Broeder verteert” liet zijn ondraaglijke pijn zien en zijn vastbeslotenheid om zich te wijden aan vredeswerk. In augustus werden meer dan duizend boeddhistische monniken gearresteerd en honderden “verdwenen.” Thầy leverde documenten over de vervolgingen aan bij de Verenigde Naties, organiseerde een persconferentie en hij begon te vasten om er bij de V.N. op aan te dringen dat zij een onderzoeksdelegatie naar Vietnam zouden sturen.

Toen het Diệmregiem in november 1963 viel ontving Thầy een telegram van Thích Trí Quang, één van de leidinggevende monniken in Vietnam. Hij riep Thầy terug naar Saigon om het Vietnamese boeddhisme weer te helpen ondersteunen en de verslechterende situatie het hoofd te bieden.

Leider van boeddhistische bewegingen voor vrede en maatschappelijk werk

Toen Thầy in januari 1964 naar Vietnam terugkeerde kreeg hij een leidende rol in de boeddhistische bewegingen voor vrede en maatschappelijk werk. Hij had ontmoetingen met boeddhistische leiders en studenten om hun verhalen aan te horen. Hij kwam met twee concrete voorstellen voor jonge maatschappelijk werkers en activisten. In de eerste plaats een hele dag per week samenkomen in de Bamboe Bos tempel, om lichaam en geest tot rust te brengen en om zo de aspiratie te blijven voeden. In de tweede plaats als pilot energie steken in het herstel van bepaalde dorpen en in de ontwikkeling van het platteland.

Thầy maakte tevens drie voorstellen voor de Unified Buddhist Congregation om het geweld en de onenigheid aan te pakken.

De boeddhistische congregatie moet zich openlijk uitspreken voor het stop zetten van de vijandelijkheden in Vietnam en vredesbesprekingen tussen Noord en Zuid organiseren. De boeddhistische congregatie moet dringend een instituut voor hoger boeddhistisch onderwijs oprichten om een nieuwe generatie op te leiden in de studie en beoefening van het boeddhisme, zodat het land zich kan ontwikkelen in de richting van begrip, compassie, tolerantie en diep luisteren. De boeddhistische congregatie moet onmiddelijk een centrum in het leven roepen waar maatschappelijk werkers opgeleid worden die de armen in de plattelandsdorpen kunnen helpen: – de armen die verhongeren, die geen enkele opleiding hebben, en die niet weten hoe ze allerlei zaken in de dorpen op orde moeten krijgen – zodat op een geweldloze manier veranderingen in de maatschappij tot stand gebracht worden, die gebaseerd zijn op het onderricht van de Boeddha. De volgende jaren waren vol activiteit en engagement. Thầy spoorde de jongere generatie aan door zijn onderricht, zijn teksten, community-building en zijn visie op maatschappelijk werk.

De grote overstroming van november 1964 in centraal Vietnam vernielde huizen en kostte duizenden levens. Slachtoffers in de conflictzones waren het meest kwetsbaar, want niemand durfde ze hulp te bieden. Thầy, broeder Nhất Trí en Phượng regelden boten en gingen de Thu Bồn rivier op tussen de vuurlinies om hulpgoederen te verdelen in het Đức Dục gebied in de Quảng Nam provincie. Ze zagen daar kinderen met schotwonden, ondervoede jonge mannen, en vaders die hun hele familie hadden verloren. Als gebaar van compassie en solidariteit sneed Thầy in z’n vinger en hij liet zijn bloed in de rivier druppelen om te bidden voor allen die daar het leven hadden gelaten.

In juni 1965 had het leger de macht over de regering. Geweld en onderdrukking namen toe. “De vrijheid van burgers werd ingeperkt, politieke tegenstanders – afgeschilderd als neutralisten of procommunisten – werden gevangen gezet en politieke partijen waren alleen toegestaan als ze geen openlijke kritiek uitoefenden op het beleid van de regering.” Guerrilla strijders gingen door met hun strijd. Thầy bleef schrijven, krachtige poëzie voor de vrede, waarin hij de ellende van de bevolking weergaf. Zijn bundel ‘Palms joined in Prayer for the White Dove to Appear’ werd in 1965 gepubliceerd. Meer dan 3000 exemplaren werden in de eerste twee weken verkocht. Spoedig werden door beide partijen de gedichten op de radio aangekondigd als “anti-oorlogspoëzie” en dat bracht zijn veiligheid in gevaar. Hoe dan ook, de gedichten circuleerden uitgebreid ondergronds en ze werden populaire vredesliederen, die op straat en op bijeenkomsten van studenten werden gezongen.

President Lyndon B. Johnson van de V.S. stuurde in 1965 de eerste gevechtstroepen naar Vietnam, omdat hij bang was dat de communisten terrein wonnen. Toen het zomer was waren inmiddels 125.000 Amerikaanse soldaten geland. Thầy en andere intellectuele leiders in Vietnam vonden dat ze de hulp moesten inroepen van mensen van naam, uit spirituele en humanistisch kringen, om de algemene opinie in het Westen te helpen veranderen. Thầy schreef in juni 1965 naar Dr. Martin Luther King, Jr., terwijl anderen Jean-Paul Sartres, Henry Miller e.a. aanschreven. Er waren veel misverstanden in het Westen rond de schokkende beelden van zelfverbrandingen. Thầy legde in zijn brief aan Dr. King uit hoeveel compassie er was in de boeddhistische zelfverbrandingen. “Niemand hier wil oorlog. Waar is die oorlog voor? En wiens oorlog is het? […] Omdat u betrokken bent bij zo’n moeilijke strijd voor gelijkheid en mensenrechten ben ik er zeker van dat u behoort tot de mensen die dit volledig begrijpen en die het onbeschrijflijke lijden van het Vietnamese volk in het diepst van hun hart voelen. De grootste humanisten van de wereld kunnen niet zwijgen. U kunt ook niet zwijgen.” Toen ze elkaar een jaar later ontmoetten in Chicago was Dr. King lid van het International Committee of Conscience on Vietnam.

Thầy en zijn collega’s stichtten de School of Youth for Social Service (SYSS) officieel in september 1965. Ze brachten duizenden student-vrijwilligers op de been. De SYSS voorzag in de formele struktuur voor het geëngageerde maatschappelijk werk dat Thầy, de “dertien ceders” en hun collega’s waren begonnen. Ze vormden een politiek neutrale hulporganisatie voor gewone mensen. Ze trainden jongeren in praktische vaardigheden en spirituele veerkracht en ze stuurden hen naar gebombardeerde dorpen en onderontwikkelde gebieden om scholen en medische posten op te zetten, dakloze families onder te brengen en landbouwcoöperaties te organiseren. De studenten voelden zich geinspireerd door het ideaal van dienstbaarheid, net zo als de leden van het Peace Corps in het Westen. Ze hielpen fulltime als vrijwilliger in de dorpen en ze hadden geen eigen inkomen.

Maar het was heel erg moeilijk om sociaal werk te doen in een atmosfeer van achterdocht, haat, angst en geweld. Gevaar dreigde van alle kanten en op ieder moment. Thầy’s vrienden werden gearresteerd, maatschappelijk werkers werden bedreigd en er werd snel naar de wapens gegrepen. “Als je geen spirituele beoefening hebt kan je dit niet overleven”, zo legde Thầy uit. “Geëngageerd boeddhisme werd onder zulke moeilijke omstandigheden geboren dat je niets liever wilt dan je beoefening onderhouden, als je een antwoord probeert te vinden bij zoveel lijden. Je kiest ervoor loopmeditatie te doen op plaatsen waar mensen hard lopen te rennen vanwege vallende bommen. En je leert hoe je met aandacht bij je adem blijft, terwijl je een kind helpt met wonden van kogels of bommen.”

Hun eigen lijden en moeilijkheden waren hun belangrijkste leraar. “De hoop niet te verliezen is het moeilijkst; niet toe te geven aan wanhoop,” zei Thầy. “In situaties van heel diep lijden, moeten we op zo’n manier oefenen dat we hoop en compassie behouden.” Eén van de dorpen waar ze geholpen hadden, in de buurt van de gedemilitariseerde zone, werd in die tijd gebombardeerd. Ze herbouwden het. Toen het dorp voor de tweede keer was gebombardeerd vroegen de maatschappelijk werkers Thầy of ze het weer zouden herbouwen. Hij zei “ja.” Toen het voor de derde keer was gebombardeerd dacht hij een tijd na en antwoordde toen opnieuw “ja.” Later legde hij dat zo uit, “Er was geen hoop dat er ooit een einde aan zou komen, omdat de oorlog zich al zo lang voortsleepte. Ik moest veel oefenen met aandachtig ademen en terugkomen bij mezelf. Ik moet toegeven dat ik die keer niet veel hoop had, maar als ik helemaal geen hoop had gehad zou dat verschrikkelijk zijn geweest voor deze jonge mensen. Ik moest diepgaand oefenen en de weinige hoop die ik voelde koesteren, zodat ik voor hen een toevlucht bleef.”

Thầy zette februari 1966 een volgende stap in community building door de Orde van Interzijn op te richten. Dit was een nieuwe Orde gebaseerd op de traditionele boeddhistische bodhisattva leefregels, maar met een vernieuwende visie op een modern geëngageerd boeddhisme. De Orde belichaamde Thầy’s lessen in het onpartijdig blijven tijdens een conflict, het niet gehecht zijn aan opvattingen en vrij zijn van elke ideologie. Deze leefregels waren voor Thầy “een direkt antwoord op de oorlog, een direkt antwoord op dogmatisme, in een omgeving waarin iedereen klaar staat te doden en te sterven voor hun opvattingen.” Tegenwoordig zijn er meer dan 3000 Ordeleden in de hele wereld.

Thầy schreef, “De Vietnam oorlog was vooral een ideologische strijd. Om ervoor te zorgen dat ons volk zou overleven moesten we zowel het communistische als het anticommunistische fanatisme het hoofd bieden door strikte neutraliteit te bewaren. Boeddhisten deden hun best voor iedereen het woord te voeren en geen partij te kiezen, maar we werden weggezet als ‘procommunistische neutralisten’. Beide strijdende partijen zeiden dat ze de werkelijke wens van het volk vertolkten ,maar de Noord Vietnamezen spraken voor het communistische blok en de Zuid Vietnamezen spraken voor het kapitalistische blok. De boeddhisten wilden alleen de stem van de mensen vertolken en de mensen wilden alleen maar vrede voor beide partijen en niet een overwinning. “Maar”, zei hij: “het geluid van de vliegtuigen en de bommen was te hard. De mensen in de rest van de wereld konden ons niet horen. En daarom besloot ik naar Amerika te gaan om op te roepen tot het beeindigen van al het geweld.”

Vertrek uit Vietnam om op te roepen tot vrede

Thầy werd in het voorjaar van 1966 door Dr. George Kahin van Cornell University uitgenodigd om naar de V.S. te komen om een serie lezingen te geven op de afdeling Zuid-Aziatische politicologie over de situatie in Vietnam. Alfred Hassler, algemeen secretaris van de Fellowship of Reconciliation (de prominente internationale en interreligieuze organisatie voor vrede en rechtvaardigheid) nodigde Thầy vervolgens uit om aan universiteiten en in kerken in de V.S., Europa, Azië, en Australië, zich uit te spreken voor vrede. Hij verliet Vietnam op 11 mei 1966 voor een relatief korte reis. Maar het zou 39 jaar duren voordat hij weer naar huis terug kon. Aan de vooravond van zijn vertrek droeg zijn leraar formeel de dharmalamp aan hem over.

Toen hij vertrok was Thầy een leidende figuur in de boeddhistische beweging voor vrede en maatschappelijk werk, hij had tien boeken gepubliceerd en hij was één van de populairste dichters van het land. In zijn tour in 1966 met al die spreekbeurten bezocht Thầy 19 landen, hij riep op tot vrede en hij beschreef de verlangens en de ellende van de stemloze massa van het Vietnamese volk. Een journalist van de New York Post beschreef de indruk die Thầy op hem maakte, toen hij net een paar dagen in de V.S. was:

Hij is een kleine, tengere man in een pij; zijn ogen staan afwisselend bedroefd en levendig; zijn toon is bescheiden en het raakt je. Op z’n Amerikaans: er zal wel een prijs op zijn hoofd staan in het Saigon van Generaal Ky. Hij sprak de internationale taal van een geleerde, die in de maalstroom van het drama van de geschiedenis terecht is gekomen. Hij riep niet om vrede tot elke prijs, maar om een einde te maken aan deze waanzin. […] Toen hem gevraagd werd naar ‘vrijheid’ en ‘democratie,’ stelde hij de vraag “wat heeft vrijheid en democratie voor zin als je niet in leven bent?” […] Als je luistert naar deze frèle, ernstige man, dan vraag je je af of het ministerie van Buitenlandse Zaken aan President Johnson zou toestaan direkt contact met deze man te hebben.

Thầy ontmoette in de V.S. vooraanstaande vredesactivisten and christelijke mystici zoals pater Daniel Berrigan en pater Thomas Merton en verder belangrijke politici als minister van defensie Robert McNamara en senator Edward Kennedy. Hij ontmoette ook Dr. Martin Luther King, Jr., met wie hij een jaar daarvoor was gaan corresponderen. “We spraken over mensenrechten, vrede en geweldloosheid,” herinnerde Thầy zich. “Wat we deden vertoonde grote overeenkomsten—community building, in een mix van (de zaden van) wijsheid, compassie en geweldloosheid.” Ze hielden samen een persconferentie op 31 mei 1966 in het Sheraton Hotel in Chicago en dat was één van de eerste gelegenheden waarbij Dr. King zich openlijk uitsprak tegen de oorlog in Vietnam. In een gezamenlijke verklaring zetten ze de demonstranten voor de burgerrechten en de zelfverbrandingen in Vietnam naast elkaar. “Wij geloven dat boeddhisten die zichzelf opofferen net als de martelaren voor de burgerrechtenbeweging niet de onderdrukkers zelf willen treffen, maar dat ze alleen hun beleid willen veranderen. De mens is niet de vijand van degenen die worstelen voor vrijheid en democratie. De vijand is discriminatie, dictatorschap, hebzucht, haat en geweld, aanwezig in de harten van mensen. Dat zijn de echte vijanden van de mens, niet de mens zelf.”

De reis in 1966 was intens. De dag na de persconferentie met Dr. King in Chicago vloog Thầy naar Washington D.C.. Daar presenteerde hij op een persconferentie op 1 juni een voorstel voor vrede met vijf punten om de oorlog in Vietnam te beeindigen. Daartoe behoorde een onmiddelijk ‘staakt het vuren’ en een schema voor het terugtrekken van de Amerikaanse troepen. Diezelfde dag werd hij op de radio van Saigon weggezet als nationale verrader, zo ook in de kranten en door de Vietnamese regering van generaal Thiệu and premier Kỳ. Het recht om naar Vietnam terug te keren werd hem ontzegd en hij begon aan een ballingschap die bijna veertig jaar zou duren. Zoals Thầy later zei, “ omdat ik durfde op te roepen tot vrede.”

Zijn indrukwekkende vredespoëzie was een week later onderwerp van een hoofdartikel op de voorpagina van de New York Review of Books. Diezelfde avond was er een speciale bijeenkomst voor hem georganiseerd in de New York Town Hall getiteld “Vietnam en het Amerikaanse geweten”, met toneelschrijver Arthur Miller, de dichter Robert Lowell en pater Daniel Berrigan, allen uitgesproken tegenstanders van de oorlog. Thầy verscheen in de “Talk of the Town” pagina’s van de The New Yorker. Door zijn wanhoop over de oorlog werd hij vanuit de beschermde traditionele monastieke training van vroeger doeltreffend naar de voorste linies van de Amerikaanse politieke en intellectuele scene van de jaren zestig gekatapulteerd.

Pater Thomas Merton schreef het voorwoord voor de Engelse uitgave van Thầy’s boek Lotus in a Sea of Fire, dat datzelfde jaar in the V.S. uitkwam. Het boek met vele inzichten was een welsprekend, raak en rationeel pleidooi om het geweld te staken. In Vietnam werd het ondergronds gedrukt en herdrukt. Er werden tienduizenden exemplaren verkocht.

De Fellowship of Reconciliation organiseerde dat Thầy in Europa verder kon gaan met spreken over vrede. Hij had twee audiënties bij paus Paulus VI, die hij uitnodigde om Vietnam te bezoeken. Hij gaf persconferenties in Kopenhagen, Parijs, Rome, Genève, Amsterdam en Brussel. Hij sprak over de situatie in Vietnam aan universiteiten en in kerken, vaak voor een publiek van meer dan duizend mensen. Hij sprak de parlementen van het VK, Canada en Zweden toe. In het VK ontmoette hij filosoof Bertrand Russell. In Holland raakte hij bevriend met Hebe Kohlbrugge, een verzetsstrijdster uit de tweede wereldoorlog en met de theoloog Hannes de Graaf, in Duitsland met de lutherse predikant Heinz Kloppenburg en met Martin Niemöller, theoloog en tegenstander van de nazi’s—zij werden allen loyale vrienden en metgezellen in Europa. Thầy’s rondreis voor de vrede ging in de herfst verder naar Australia, Nieuw Zeeland, de Filipijnen en Japan.

Terwijl hij van stad tot stad reisde om op te roepen tot vrede ontving Thầy berichten over tragedies in zijn gemeenschap in Vietnam. Vlak na het vertrek van Thầy werd de SYSS campus bestookt met granaten. Dat gebeurde opnieuw in april 1967 en daarbij werd een student, die tevens maatschappelijk werker was en hij ook les gaf, gedood en zestien anderen raakten gewond. In mei van dat jaar was Thầy in Parijs toen hij het rampzalige nieuws te horen kreeg dat zijn studente Nhất Chi Mai, één van de zes leden van de nieuwe Orde van Interzijn, zichzelf in brand had gestoken. Op de 14e juni waren vijf jonge maatschappelijk werkers van het SYSS door gewapende mannen naar de oever van de Bình Phước rivier gebracht en neergeschoten. Eén viel in het water en hij heeft het overleefd, de andere vier waren op slag dood. Toen hij dat nieuws hoorde huilde Thầy. Een vriend troostte hem, “Thầy, je moet niet huilen. Je bent de generaal van een leger geweldloze soldaten. Natuurlijk vallen er slachtoffers.” Thầy antwoordde, “Nee, ik ben geen generaal. Ik ben een gewoon mens. Ik heb ze aangezet tot dienstbaarheid en nu hebben zij hun leven verloren. Ik moet huilen.”

Thầy was getekend door deze tragedie en het leidde er toe dat hij de oorsprong van haat en geweld nog dieper onderzocht tot hij uitkwam bij ‘verkeerde waarneming’. Thầy zei “we moeten het zwaard van begrip hanteren om een einde te maken aan alle verkeerde zienswijzen die we over elkaar hebben; al die ideeën en etiketten. Al die etiketten moeten verwijderd worden. Ideeën kunnen uitgroeien tot fanatisme. Ze kunnen mensen vernietigen. Ze kunnen liefde vernietigen.”

Vriendschap met Dr. Martin Luther King, Jr.

In january 1967, zes maanden na hun eerste ontmoeting, nomineerde Martin Luther King Thầy voor de nobelprijs voor de vrede en hij zei daarbij “als zijn ideeën over vrede zouden worden toegepast dan zou dat een monument zijn voor oecumene, voor broederschap over de hele wereld en voor de hele mensheid.” Een paar maanden later op 4 april 1967 citeerde Dr. King uit Thầy’s book Lotus in a Sea of Fire in zijn historische lezing “Beyond Vietnam” in de Riverside Church in New York. Het was de eerste keer dat hij de oorlog ondubbelzinnig afwees. En tenslotte koppelde hij de vredesbeweging en de burgerrechtenbeweging aan elkaar. Dr. King deelde Thầy’s indrukwekkende boodschap “Mensen niet zijn onze vijand. Onze vijand is haat, discriminatie, fanatisme en geweld.” En toen Martin Luther King een mars hield tegen de oorlog liep hij onder spandoeken met deze woorden in het Vietnamees en in het Engels.

Thầy en Dr. King ontmoetten elkaar voor de tweede (en laatste) keer in mei 1967 in Genève bij de Pacem in Terris (II) conferentie, die georganiseerd was door de wereldraad van kerken. Hun gesprek ging vooral over hun gedeelde visie van een ‘beloved community,’ vriendschap tussen volken en landen gebaseerd op de principes van geweldloosheid, verzoening, rechtvaardigheid, tolerantie en inclusiviteit, waarin vijanden zelfs vrienden kunnen worden. Dat was geen utopie, maar een realistisch en haalbaar doel, dat bereikt kon worden als er een kritische massa mensen getraind zou zijn in de principes en toepassingen van geweldloosheid en vrede.

Minder dan een jaar later werd Martin Luther King Jr. vermoord. Thầy was in de V.S. toen hij het tragische nieuws hoorde. Hun vriendschap, hun gedeelde visie, hun moed en toen het verlies hadden een enorme impact op Thầy. “I was er kapot van,” zei hij later. “Ik kon niet eten. Ik kon niet slapen. Uit het diepst van mijn hart deed ik de gelofte om te blijven bouwen aan wat hij ‘the beloved community’ had genoemd, niet alleen voor mijzelf, maar ook voor hem. Ik heb gedaan wat ik Martin Luther King Jr. beloofd had en ik heb altijd zijn steun gevoeld.”

Vredesbesprekingen in Parijs en nieuwe elementen

Thầy’s niet aflatende reizen brachten hem, via Hong Kong en India weer terug naar Parijs. Daar zette hij z’n werk voor de vrede voort als officiële vertegenwoordiger van de Vietnamese boeddhistische vredesdelegatie bij de Parijse vredesbesprekingen (1968-73). Samen met vrijwilligers en vrienden die hem hielpen huurde hij een klein appartement in een arme Arabische wijk in Parijs. Naast hun werk voor vrede bleven ze zich inspannen voor hulpacties inVietnam en al gauw gaven ze duizenden kinderen die door de gewelddadigheden wees geworden waren, steun. In 1975 ondersteunden 20.000 donoren in Europa en de V.S. meer dan 10.000 wezen in Vietnam. Ze maakten lange dagen en Thầy leerde hun kleine gemeenschap om mindfulness en compassie toe te passen bij alles wat ze deden; of het een telefoongesprek was, het uitwerken van documenten, brieven schrijven, samen eten of gewoon de afwas. De dagen eindigden met zingen en stille zitmeditatie. In de weekends organiseerde Thầy dagen van aandacht en meditatie in een nabij gelegen Quaker centrum waarmee hij veel jonge mensen trok. In deze periode verdiepte Thầy de vriendschap en dialoog met andere religieuze leiders, in het bijzonder christelijke priesters en pastoors en later vormde dat weer de aanleiding tot een serie indrukwekkende boeken over de dialoog tussen boeddhisme en christendom. De jezuitenpriester en pacifist Daniel Berrigan woonde verscheidene maanden bij Thầy om meditatite leren.

Thầy ging in z’n Parijse tijd boeddhisme te doceren aan de gerenommeerde Sorbonne. Als professor had hij toegang tot de uitgebreide boeddhistische manuscripten van de nationale bibliotheek. Thầy ontdekte daar zeldzame documenten met details over het leven van meester Tăng Hội, een monnik uit de 3e eeuw met een Vietnamese en Indiase achtergrond, die de eerste zenmeester in China werd, drie eeuwen voor Bodhidharma. Meester Tăng Hội beoefende en onderwees Zen, hij was een pionier in de Mahāyāna traditie en hij baseerde zich op meditatieteksten uit het vroege boeddhisme alsmede op teksten waarin de bewuste adem en mindfulness benadrukt werden (de Satipaṭṭhāna and Ānāpānasati soetra’s). Het ontdekken van de geschriften over zo’n belangrijke vroege Vietnamese zenleraar was een bron van inspiratie en het baande een weg naar het soort Zen dat Thầy zou ontwikkelen en onderwijzen in het Westen.

Thầy’s openlijke activisme beperkte zich niet alleen tot het boeddhisme en de vrede. Samen met Alfred Hassler (van de Fellowship of Reconciliation) en andere op de voorgrond tredende intellectuelen en wetenschappers hielp Thầy bij het tot stand brengen van de eerste milieuconferentie in Menton, in Frankrijk. Hun actie begon met de Verklaring van Menton: “Een boodschap aan onze 3,5 miljard buren op Planeet Aarde”, waarin de vernietiging van de natuur, de vervuiling en de bevolkingsgroei werden benoemd. De verklaring werd door meer dan 2.000 wetenschappers ondertekend. Thầy en zijn bondgenoten ontmoetten V.N. secretaris-generaal U Thant in het jaar daarna om zijn steun te krijgen. De “Dai Dong” milieuconferentie verliep parallel aan de V.N. topconferentie inzake het leefmilieu van de mens in Stockholm in 1972. Diepe ecologie, interzijn, en het belang van het beschermen van de Aarde bleven op een indrukwekkende manier een centraal thema in Thầy’s lessen en lezingen, in de ethiek en in zijn boeken.

Het wonder van mindfulness

Thầy voltooide in 1975 het manuscript van The Miracle of Mindfulness. Oorspronkelijk was het geschreven voor de maatschappelijk werkers thuis in Vietnam om ze de spirituele kracht te geven, die ze nodig hadden om hun werk te blijven doen zonder burn-out te raken. Het werd al snel een belangrijke gids voor meditatie in het Westen. Zoals Jon Kabat-Zinn later zei, was dit “het eerste boek dat een groot lezerspubliek wakker maakte voor het onderwerp mindfulness.” Het was baanbrekend in de meditatiewereld van de late jaren zeventig en de vroege jaren tachtig omdat de meditatie uit de zendo werd gehaald. Het maakte duidelijk hoe mindfulness in het dagelijks leven geintegreerd kon worden. Zoals een academicus van de universiteit van Oxford zei: “heel rustig werden de zaden voor een revolutie gezaaid.” Vandaag de dag is het nog steeds een bestseller, een klassieker op het gebied van meditatie, vertaald in meer dan 30 talen.

De crisis van de bootvluchtelingen

Thầy woonde in december 1976 de wereldconferentie over religie en vrede in Singapore bij. Daar vernam hij van de benarde situatie van mensen die Zuid-Vietnam per boot aan het ontvluchten waren. Er zwierven al duizenden op zee, overgeleverd aan stormen en piraten. Als boten op de kust landden werden ze vaak teruggeduwd de zee op. De programma’s voor maatschappelijk werk in Vietnam kon Thầy niet meer leiden, maar de bootvluchtelingen kon hij wel helpen. “het is niet genoeg om over compassie te praten; we moeten compassie bedrijven,” zei hij later. Thầy, Phượng en hun bondgenoten huurden vanuit Singapore twee grote boten, de Roland, een vrachtschip, en de Leap Dal, een olietanker, en ook een vliegtuigje om het water af te speuren. Binnen een paar weken hadden ze meer dan acht honderd mensen uit zee gered.

Maar de hoge commisaris voor de vluchtelingen van de V.N. raakte geërgerd over deze reddingspogingen en drie maanden later werd het reddingsprogramma gestopt. De boten die honderden mensen gered hadden werden niet toegelaten in de Maleisische wateren om beschutting te vinden tegen een dreigende storm en ze kregen ook geen toestemming voor de bevoorrading van voedsel en brandstof. Thầy kreeg 24 uur de tijd om Singapore te verlaten. Dat was een moment van geweldige druk en van wanhoop, terwijl honderden levens afhingen van zijn actie. Thầy beoefende meditatie om een uitweg te vinden en hij mediteerde de hele nacht. Later vertelde hij dat hij alleen door zich te concentreren op zijn adem en zijn voetstappen, in staat was z’n vrede en helderheid te hervinden. Zo verkreeg hij het inzicht dat nodig was voor een oplossing: hij moest z’n uitzetting ongedaan maken zodat hij langer in Singapore kon blijven om tijd te hebben de zaken zo te regelen dat de veiligheid van iedereen op hun boten gewaarborgd werd. Deze ervaring in Singapore was voor hem het bewijs dat zelfs onder de moeilijkste omstandigheden met mindful ademen vrede, helderheid en inzicht altijd mogelijk zijn.

Vrede is een beoefening

Thầy was in New York in juni 1982 en hij nam deel aan een demonstratie voor de vrede, terwijl hij in een retraite les gaf aan een aantal studenten van de overleden Japanse zenboeddhistisch monnik Shunryu Suzuki. Thầy ging de delegatie voor in langzaam lopen, in vrede, maar hun tempo was te langzaam voor de menigte achter hen. Veel mensen waren kwaad, toen ze de groep inhaalden. “Er is veel woede in de vredesbeweging,” merkte hij op. Thầy verlegde zijn focus mede daardoor van demonstraties en persconferenties naar het diepgaande werk van het transformeren van bewustzijn in mindfulness retraites en in het leven in een gemeenschap. “Zelfs als we alle bommen naar de maan zouden brengen, dan zijn we nog steeds niet veilig, omdat de wortels van oorlog en van bommen nog steeds in ons collectieve bewustzijn zijn,” zei hij. “We kunnen de oorlog niet afschaffen met boze demonstraties. Het transformeren van ons collectieve bewustzijn is de enige manier om oorlog met wortel en tak te verwijderen.”

Pionierend met gemeenschappen van mindfulness en vrede 1982- Thầy was door zijn actieve opstelling in Vietnam in de jaren vijftig en zestig en door zijn tijd in Parijs in de jaren zeventig, gaan inzien dat het opzetten van een gemeenschap waarin met aandacht in een vredige omgeving geleefd wordt, de beste manier is om de wonden van de oorlog en van lijden te helen. Daar kunnen de zaden van vrede, heling, verzoening en ontwaken in de wereld gecultiveerd worden. Thầy en zijn collega’s waren in de Parijse tijd begonnen met weekend retraites in een boerderij in de buurt van het Forêt d’Othe. Ze noemden het “Sweet Potatoes,” en daar zag Thầy, net als ooit in Phương Bối in het centrale hoogland van Vietnam, de helende mogelijkheden voor een gemeenschap, om de kunst van het leven in aandacht te leren, dichtbij de natuur.

Het ontstaan van Plum Village

Thầy en zijn volgelingen vonden in 1982 een oude boerderij met land er omheen in de vallei van de Dordogne in het zuidwesten van Frankrijk. Temidden van heuvels en wijngaarden vestigden ze daar een mindfulness oefencentrum, dat bekend werd als Plum Village, naar de 1.250 pruimenbomen die ze weldra in de rijke grond plantten. De bestaande Plum Village gebouwen waren vervallen, het geheel was landelijk. Schuren werden meditatieruimtes en stalletjes werden slaapruimtes met bedden van houten planken op gestapelde bakstenen.

In twintig jaar zou Plum Village uitgroeien tot het grootste boeddhistische retraitecentrum in het Westen, waar mensen uit de hele wereld naar toe kwamen. Iedere zomer kwamen er meer dan 4.000 mensen voor een retraite en ieder jaar waren er meer dan 10.000 bezoekers.

Leraar voor leraren

Thầy ging in de jaren tachtig en negentig vaak naar de V.S. en hij had een groeiende invloed op het opkomende westerse meditatiegebeuren. Hij leidde retraites in nieuwe boeddhistische meditatiecentra aan de oost- en de westkust. Het model van de mindfulnessretraite dat hij ontwikkelde en waar je helemaal in op gaat, was radicaal anders dan de formele sesshin (zitmeditatie) retraites die vanuit de Japanse Zentraditie in het Westen werden aangeboden; én anders dan de pujas (ceremoniële retraites) van het Tibetaanse boeddhisme of de stilteretraites die in de Theravada-traditie werden aangeboden. Thầy ontwikkelde een programma voor retraites met een nieuwe stijl geleide meditatie bij het zitten, een nieuwe vorm van ontspannen buiten lopen, een intiemere minder formele eetmeditatie, de geleide liggende volledige ontspanning, kleine deelgroepen, theemeditatie, “service meditatie” (in de tuin werken, de badkamer schoonmaken of pannen afwassen) en geleide instructies voor diepe buigingen (een oefening bekend als het “Aanraken van de Aarde”). Hij maakte effectief gebruik van zijn grondige kennis van de boeddhistische psychologie en van zijn begrip van de westerse cultuur om unieke boeddhistische oefeningen te ontwikkelen voor mededogen, voor communiceren en verzoening. Al deze oefeningen, door Thầy zelf ontwikkeld in Plum Village, vormen samen een indrukwekkend nieuw model voor mindfulness retraites, die over de hele wereld populair zijn geworden.

Thầy benadrukte het belang van de boeddhistische ethische code en de vijf voorschriften (later aandachtsoefeningen), die veel mensen terzijde hadden geschoven, aannemende dat ze niet pasten bij het moderne westerse boeddhisme. Thầy legde er nadruk op dat ethiek en mindfulness niet van elkaar te scheiden zijn; en dat mindfulness zonder ethiek geen echte mindfulness is. Thầy’s retraites werden in de jaren tachtig door veel beoefenaars bijgewoond, die sindsdien belangrijke mindfulness leraren in het westen zijn geworden: Joan Halifax, Jack Kornfield, Joanna Macy, Sharon Salzberg en Jon Kabat-Zinn. Thầy’s onderricht over ‘alledaagse mindfulness’ en zijn wandelmeditatie zijn opgepakt en populair geworden in de seculiere ‘mindfulness beweging’ en ze zijn weldadig gebleken voor miljoenen mensen in de hele wereld.

Zijn is interzijn

Tijdens één van Thầy’s retraites in het Tassajara Zen Center in California kwam Thầy op het woord “interzijn” om te beschrijven hoe alles “inter-is” met al het andere. Thầy leerde zijn studenten te kijken met “de ogen van interzijn” om in te zien dat een vel papier niet kan bestaan zonder wolken, bos en regen. Een moeder of een vader bestaat niet zonder dochter of zoon. “Alles is coexistentie,” legde hij uit. “Zijn is interzijn. Je kunt niet in je eentje bestaan; je kan alleen maar interzijn met alles.”

Thầy onderwees in z’n vroege retraites dat je niet gelukkig kunt zijn zonder lijden: de lotus bloeit niet zonder modder. Het ‘inzicht in interzijn’ kwam centraal te staan in zijn lessen over communicatie, ecologie, conflictoplossing, politieke verdeeldheid en zelfs bij persoonlijke familierelaties. Het woord ‘interzijn’ is, ook al is het een woord dat gebruik maakt van het idee ‘zijn’, een kundige manier om verder te gaan dan dualistische ideeën om zo de ware natuur van de realiteit aan te raken. Interzijn werd één van Thầy’s meest opvallende bijdragen aan het boeddhistische onderricht.

In 1984 overleed Thầy’s vader in Nha Trang in Vietnam. Hij kon daar niet heen voor de begrafenis. Thầy oefende diepgaand om zijn vaders voortzetting in zichzelf te zien: “Mijn vader is aanwezig in iedere cel van mijn lichaam,” zei hij in één van z’n lezingen. “Mijn moeder ook. Mijn grootvaders, mijn grootmoeders, mijn voorouders, ze zijn niet dood; ze zijn volledig aanwezig in elke cel van mijn lichaam. Als ik de bel hoor nodig ik ze allemaal uit om samen met mij te luisteren. Als we de bel horen kunnen we in stilte tegen onszelf zeggen: We luisteren, we luisteren. Dit prachtige geluid brengt ons terug bij ons ware thuis.”

Dieper geworteld, wijder vertakt

In de loop der jaren omarmde en heelde Thầy de pijn van het niet kunnen terugkeren naar Vietnam. Zo legde hij het uit: “dankzij de beoefening kon ik mijn ware thuis in het hier en nu vinden. Je ware thuis is geen abstract idee, het is een tastbare realiteit, die je kunt aanraken met je voeten, met je handen en met je geest. Het is beschikbaar in het hier en nu en niemand kan het je afnemen. Ja, ze kunnen je land bezetten. Ja, ze kunnen je gevangen zetten. Maar ze kunnen je je ware thuis en je vrijheid niet afnemen.” Het zinnetje ‘ik ben aangekomen, ik ben thuis’ beschreef hij als de crème de la crème van zijn beoefening en als “de kortste dharmatalk die ik kan geven.” De honderden (en later duizenden) mensen die zijn retraites in Plum Village bijwoonden werden zo door hem begeleid, dat ze werkelijk konden aankomen en zich thuis konden voelen bij zichzelf, in het hier en nu.

Boeddhistische geleerde

Thầy wijdde zijn tijd in de vroege jaren van Plum Village -de jaren tachtig- aan het verder onderzoeken van oude soetra’s en het publiceren van nieuwe boeken en vertalingen. Klassieke teksten werden tot nieuw leven gebracht waardoor ze beschikbaar kwamen voor een breder publiek. Zijn vertaling van de hartsoetra, de belangrijkste soetra van het Mahayana boeddhisme, werd gezaghebbend in de moderne Engelse vertaling. Zijn inleiding op het boeddhisme getiteld The Heart of the Buddha’s Teaching, blijft een klassieker. Omdat hij klassiek Chinees, Pali en Engels beheerste kon hij moderne vertalingen verzorgen van de Ānāpānasati Sutta, de Satipaṭṭhāna Sutta en van de Diamant soetra. De voorheen obscure teksten werden getransformeerd in praktische handleidingen voor meditatie en contemplatie, die goed toepasbaar en relevant waren. Zijn baanbrekende biografie van de Boeddha, Old Path White Clouds (In de voetsporen van de Boeddha) werd een bestseller, die in meer dan 20 talen werd uitgegeven. De poëtische taal en de toegankelijke boeddhistische leringen -met weglating van alle wonderbaarlijke verfraaiingen-, zetten de Boeddha neer als mens en niet als een god.

Hoewel Thầy erin slaagde het boeddhisme toegankelijk te maken voor een westers gehoor, hield hij vol dat boeddhisme nooit ‘verdund’ zou mogen worden. Zijn soms bedrieglijk eenvoudige boodschap was verankerd in zijn kennis en onderzoek van de Chinese en van de Pali canon en zijn diepe inzicht in de boeddhistische psychologie. Veel van zijn wetenschappelijke lessen en cursussen zijn in het Vietnamees gegeven aan zijn Plum Village gemeenschap. Die wachten op een vertaling in het Engels.

Vorming van een monastieke gemeenschap

Thầy ging uiteindelijk in 1988, na meer dan vijfendertig jaar lesgeven, z’n eigen monastieke leerlingen ordineren en een monastieke gemeenschap vormen. Hij zag het belang van de leraar-leerling relatie met een levenslange verbintenis om samen onophoudelijk te studeren en te oefenen in de context van een woongemeenschap voor mindful leven. Tegen het midden van de negentiger jaren waren er ongeveer dertig monniken, nonnen en lekenleerlingen met een stuk of zes verschillende nationaliteiten die met Thầy in de beoefening in Plum Village woonden. Terwijl de gemeenschap zich ontplooide, ontwikkelde Thầy’s onderricht over spirituele beoefening in een gemeenschap zich evenzeer. Thầy baande de weg voor een grotere mate van gelijkheid tussen nonnen en monniken en hij legde de nadruk op besluitvorming door middel van concensus, meer dan op basis van autoriteit. Zo werd hij de eerste boeddhistische meester uit het oosten die senioriteit en democratie combineerde om de monastieke gemeenschap goed te besturen. Hij zette een revolutionaire stap door de monastieke geloften (Pratimokṣa) voor bhikkhus en bikkhunis (monniken en nonnen) te herzien. De nieuwe liturgie, die in 1989 werd gepubliceerd, was de eerste boeddhistische tekst voor de dagelijkse gezangen ooit in de gewone Vietnamese volkstaal in plaats van in het klassieke Chinees.

Een nieuwe manier om te oefenen

Thầy was één van de eerste moderne meditatieleraren die het mystieke van Zen weghaalde en die het thuiskomen bij jezelf en het aanraken van het huidige moment werkelijk toegankelijk maakte. Hij ontwikkelde een concrete methode voor de beoefening van mindfulness inclusief een heldere training in de kunst van het mindful ademen, mindful lopen, mindful afwassen, tanden poetsen, koken of werken en de kunst van volledig stoppen en luisteren wanneer de kloosterbel (of telefoon) klonk.

In antwoord op de groeiende vraag naar retraites met Thầy, opende de gemeenschap eind negentiger jaren extra mindfulness centra met monniken en nonnen in de V.S., in Vermont (Green Mountain Dharma Center) en in Californië (Deer Park Monastery). Thầy ordineerde heel wat oudere lekenleerlingen tot dharmaleraar om zijn werk en zijn lessen voort te zetten in de wereld. Veel van hen begonnen mindfulness gemeenschappen in Europa, Amerika, Australië en Azië en zijn op hun eigen manier vooraanstaande leraren geworden. Thầy benadrukte de collectieve energie van samen mediteren om zo heling en transformatie mogelijk te maken en ook het belang van het oprichten van lokale mindfulness groepen ( ‘sangha’s’), waar vriendschap, vreugde en solidariteit geboden worden en waar iets gedaan kan worden aan eenzaamheid, vervreemding en het individualisme van de moderne wereld. Z’n lekenleerlingen hebben een netwerk tot stand gebracht van meer dan 1.500 mindfulness groepen in meer dan veertig landen. En Thầy ging verder met het oprichten van zeven andere monastieke centra: Blue Cliff Monastery in upstate New York, Maison de l’Inspir in Parijs, het European Institute of Applied Buddhism in Duitsland, Thai Plum Village Practice Center in Khao Yai in Thailand, Magnolia Grove Monastery in Mississippi, het Asian Institute of Applied Buddhism (AIAB) op het eiland Lantau in Hong Kong en het Stream Entering Monastery in de Australische staat Victoria.

Boeddhisme zonder grenzen

Thầy haalde in de negentiger jaren en de eerste jaren van de twintigste eeuw de boeddhistische oefeningen en leringen uit hun primaire religieuze context zodat ze ten dienste konden staan aan de wereld. Hij leidde speciale retraites voor psychotherapeuten, leraren, zakenmensen, politici, wetenschappers, milieuactivisten, kunstenaars, politiemensen en ook voor Israeli’s en Palestijnen. In de V.S. leidde hij retraites voor Amerikaanse oorlogsveteranen – uitgerekend de mensen die uitgezonden waren om zijn vaderland aan te vallen – om verzoening tussen alle partijen verder te verdiepen.

Een universele ethische code

Thầy stelde een nieuwe universele ethische code in de boeddhistische traditie op – de vijf aandachtsoefeningen – die hij presenteerde op een internationale topconferentie in het Witte Huis, in het Indiase parlement en op het World Economic Forum in Davos in Zwitserland. In de laatste veertig jaar hebben naar schatting enkele honderden duizenden mensen het formele commitment gemaakt deze ethiek in hun dagelijks leven toe te passen. De UNESCO nodigde Thầy uit samen met nobelprijswinnaars voor de vrede het “Manifesto 2000” voor het nieuwe millennium op te stellen, gebaseerd op zijn tekst. Het uiteindelijke manifest verkreeg meer dan 70 miljoen handtekeningen vanuit de hele wereld inclusief de handtekeningen van veel staatshoofden.

Thầy werd uitgenodigd zijn lessen over toegepaste ethiek in China te geven als officiële gast van de boeddhistische associatie van China tijdens een reis aan het begin van het nieuwe millennium. De onderminister voor religieuze zaken was zijn gastheer. Thầy werd uitgebreid onthaald in vooraanstaande Zen tempels. Daar bewees hij eer aan de patriarchen van zijn Zen lineage en hij werd uitgenodigd retraites en lezingen te geven. Thầy bracht een vernieuwd boeddhisme terug naar China. Een boeddhisme dat ontspannen was, vreugdevol, praktisch en toegankelijk. Zijn boeken Anger (Woede), The Miracle of Mindfulness (Het gras wordt groener) en Old Path White Clouds (In de voetsporen van de Boeddha) zijn bij een nieuwe zoekende generatie populair. Zijn nieuwe handleiding voor de training van novicen werd de eerste vertaling in modern Chinees in meer dan 400 jaar en deze handleiding wordt wijdverbreid gelezen in boeddhistische instituten.

Diepe ecologie

Thầy werd in de eerste jaren van deze eeuw een belangrijke boeddhistische woordvoerder voor ‘diepe ecologie’ waarin hij zijn lessen over het milieu verder uitwerkte. Dat was ooit begonnen met de Dai Dong conferenties in de vroege jaren zeventig. Het inzicht in ‘interzijn’ werd de basis voor geëngageerde actie. Thầy publiceerde The World We Have (2008) waarin hij onverschrokken de waarheid zei over de groeiende milieucrisis en daarbij de boeddhistisch benadering schetste. “Als de mens op deze manier doorgaat komt het einde van onze beschaving eerder dan we denken” is wat hij schreef. De hele Plum Village gemeenschap werd veganistisch in 2007, wat een krachtige boodschap was hoe een dieet gebaseerd op plantaardig eten lijden kan verminderen en de aarde kan beschermen. Met zijn diepe inzicht nodigt hij in zijn boek Love Letter to the Earth (Liefde voor de aarde) milieuactivisten uit “verliefd te worden op de aarde” om daarmee de energiebron aan te boren, die betrokkenheid en actie teweeg kan brengen.

Geëngageerde ethiek voor de vrede

Thầy was in september 2001 in de V.S. om retraites te leiden, lezingen te houden voor een groot publiek en om interviews te geven over zijn boek Anger (Woede) toen het World Trade Center in New York werd aangevallen. Honderden mensen ging hij voor bij de loopmeditatie rond Ground Zero en hij sprak over geweldloosheid en vergeving in een gedenkwaardige speech voor meer dan tweeduizend mensen in de Riverside Church in New York. Zes maanden na de invasie van Irak door de V.S. in 2003 sprak Thầy moedig over vrede in de U.S. Library of Congress, ontmoette hij senator John McCain om z’n zorgen te uiten en leidde hij een tweedaagse mindfulnessretraite voor congresleden. Hij wees er opnieuw op de vijand niet te demoniseren and hij duidde compassie als een teken van moed en kracht -niet als zwakte- en als de beste manier om werkelijke veiligheid en vrede te waarborgen.

Terugkeer naar Vietnam

De communistische regering van Vietnam gaf Thầy in 2005 eindelijk, na 39 jaar ballingschap, toestemming terug te keren. Dat was na een jaar van voorbereidingen en onderhandelingen, die samen vielen met Vietnam’s aanvraag toe te mogen treden tot de Wereldhandelsorganisatie. Hij werd vergezeld door een delegatie van meer dan 200 monastieke en leken-volgelingen en begroet door een menigte bij het vliegveld. Thầy gaf openbare lezingen en retraites, waarvan de opzet onder strikte controle stond. Eindelijk kreeg een aantal van zijn boeken formeel toestemming om gepubliceerd te worden in Vietnam. Ondanks de strakke controle en de beperkte publiciteit woonden duizenden mensen Thầy’s dagen van aandacht en retraites bij. Zoals in andere hoofdsteden over de hele wereld ontmoette Thầy politieke leiders. Honderden jonge Vietnamezen wilden door hem geordineerd worden als monastieke leerling en zij werden vanaf 2005 verwelkomd in het Bat Nha klooster, een grote nieuwe tempel in het centrale hoogland, dichtbij Phương Bối gelegen. Thầy ging opnieuw naar Vietnam in 2007 om een grote serie herdenkingsdiensten te leiden voor hen die in de oorlog waren omgekomen en in 2008 om een keynote speech te houden ter gelegenheid van de internationale Wesak vieringen in Hanoi. Bij iedere gelegenheid had hij ontmoetingen met politieke leiders van het land. Net zoals bij zijn bezoeken aan Capitol Hill, het parlement van India, Westminster in London en Stormont in Noord Ierland, gaf Thầy aanbevelingen ter ondersteuning van ethische kwesties, welzijn, vooruitgang in de maatschappij, onderwijs en internationale betrekkingen.

Van 2005 tot 2008 groeide het Bat Nha klooster snel. Er woonden meer dan 400 jonge monniken en nonnen behorend tot Thầy’s traditie en er kwamen ieder maand honderden jonge bezoekers. Maar de gunstige omstandigheden hielden niet lang aan. De communistische regering beschouwde de snelle groei als een bedreiging en er werden maatregelen genomen om het te sluiten. Na maanden van onrust en intimidatie werden de monniken en nonnen met geweld verdreven op 27 september 2009. Monniken en nonnen zochten toevlucht in de weinige tempels die het risico durfden te nemen hen op te vangen. Hoewel het verlies van Bat Nha pijnlijk was voor Thầy had het wel tot gevolg dat honderden van zijn jonge monastieke leerlingen visa kregen. Daardoor konden zij z’n lessen buiten Vietnam gaan verspreiden en dat heeft bijgedragen aan het oprichten van nieuwe kloosters in Europa, Noord Amerika, Azië en Australië.

Spirituele wereldleider en “Vader van Mindfulness”

De jaren 2008-9 markeerden een nieuwe golf van groei en activiteit voor Thầy en zijn gemeenschap. Thầy heeft de term “geëngageerd boeddhisme” herzien en dat werd “toegepast boeddhisme.” Net als met toegepaste wiskunde en fysica zag Thầy het belang in van het werkelijk toepassen van de boeddhistische leer van mindfulness en interzijn in ieder aspect van het leven en de maatschappij. Na een uitnodiging om de UNESCO in Parijs toe te spreken breidde Thầy zijn code of ‘global ethics’ (de vijf aandachtsoefeningen) uit en maakte ze actueel. Van één pagina werden de aandachtsoefeningen een universele ethische code zodat de oorsprong van sociale ongelijkheid, geweld, angst, begeerte, eenzaamheid en wanhoop aangepakt kunnen worden. Het nieuwe European Institute of Applied Buddhism werd in Duitsland opgericht, dat tegenwoordig het grootste boeddhistische instituut in Europa is. Het biedt cursussen over het toepassen van de mindfulness beoefening in iedere sector van de samenleving. Thầy ontwierp een Wake Up Schools programma om leraren te leren mindfulness in het onderwijs te integreren. Met meer dan dertig jaar ervaring in het delen van mindfulness met gezinnen en kinderen zag Thầy de noodzaak om de ware geest van mindfulness te behouden als het terecht kwam in schoolklassen en in het onderwijs. Hij schreef mee aan het boek Happy Teachers Change The World waarin een visie geschetst wordt voor een solide en op gemeenschap gerichte manier van werken met mindfulness op scholen. Thầy richtte ook de Wake Up beweging op (van “jonge boeddhisten en niet-boeddhisten voor een gezonde compassievolle samenleving”), dat momenteel een netwerk heeft van meer dan 100 lokale groepen in Europa, Amerika en Azië. De Wake Up organiseert wekelijkse bijeenkomsten, flashmob meditaties, wandelingen in aandacht, weekendretraites en sociale acties. Jonge mensen organiseerden een zitmeditatie met Thầy op het Trafalgar Square in Londen met meer dan 3000 mensen, wat het grootste meditatie-event in de geschiedenis van de stad was.

De uitweg: the way out

Toen hem gevraagd werd wat hem het meest had getroffen in zijn eerste jaren in het Westen antwoordde Thầy: “het eerste dat ik leerde was, dat als je een heleboel geld, macht en roem hebt, je toch heel diep kan lijden. Als je niet genoeg vrede en compassie in jezelf hebt, dan kun je niet gelukkig zijn, no way.” Thầy’s lessen leggen veel nadruk op het aanraken van wat hij noemt ‘waar geluk’, hier, in het hart van dit moment. Hij hield vol dat mensen helpen ‘waar geluk’ aan te raken de beste manier is om bij de wortels te komen van onrecht, ongelijkheid en een vluchtige consumptiemaatschappij. Als we weten wat ‘waar geluk’ is, dan is het gemakkelijk om eenvoudiger te leven en om voor onszelf, onze relaties en de aarde te zorgen.

Het wereldpodium

Thầy werd een gewilde spreker in het Oosten en het Westen, die de moed had om zich duidelijk uit te spreken over sommige van de moeilijkste eigentijdse onderwerpen en die de concrete beoefening van mindfulness onderwees als de uitweg. Hij werd in 2008 uitgenodigd voor een officiëel bezoek aan India als hoge gast van de regering. Hij gaf lezingen en retraites, een speech voor het nationale parlement en hij ontmoette Sonia Gandhi, president van de Indiase nationale congrespartij en hij was gast-redacteur van The Times of India ter gelegenheid Mahatma Gandhi’s Memorial Day. Hij werd uitgenodigd om het World Parliament of Religions toe te spreken(2009) en Thaise politici aan de University of Mahidol in Bangkok (2010). Hij werd voor de tweede keer uitgenodigd om voor het Congres van de V.S. te spreken (2011) en in 2012 voor het parlement van de UK in Westminster, voor de Noord Ierse Assemblee in Stormont en voor de Franse Senaat in Parijs. Na zijn openbare lezing in Dublin noemde The Irish Times hem “The Father of Mindfulness.” Het Vaticaan zond in 2014 een officiële gezant naar Plum Village om Thầy uit te nodigen om in Rome het boeddhisme te vertegenwoordigen bij een verklaring van alle wereldreligies tegen slavernij en mensenhandel. Toen president Obama Vietnam bezocht haalde hij in Hanoi tijdens een belangrijke speech Thầy’s lessen over verzoening aan.

Groei in het oosten

Thầy heeft zich in al die jaren van les geven niet in een hokje laten plaatsen, als Zenleraar, of als leraar in het Zuivere Land boeddhisme, of het Theravada boeddhisme. Hij zei liever dat hij “de leringen van het vroege boeddhisme gaf in de geest van het Mahayana boeddhisme,” of dat hij “het Mahayana boeddhisme een bad liet nemen in het water van het vroege boeddhisme.” Thầy’s invloed in Azië kwam vanaf 2008 tot bloei, vooral bij de jongeren, die zich aangetrokken voelden tot zijn ‘boeddhisme nieuwe stijl’, vrij van dogma, rituelen en bijgeloof. Meer dan 10.000 mensen woonden zijn openbare lezing in Busan in Zuid Korea bij in 2013 en 12.000 mensen kwamen naar zijn lezing in Hong Kong. Daar leidde hij ook speciale sessies voor leraren en medewerkers uit de gezongheidszorg. Plum Village Practice Center in Thailand, de belangrijkste vestiging van zijn gemeenschap in Azië, heeft meer dan 200 monniken en nonnen, die rondreizen om retraites te leiden in Japan, Indonesië, de Filipijnen en Taiwan. Hij heeft in zijn centra veel rituelen, formaliteiten en esoterische kloosterregels verwijderd om de levende essentie van de boeddhistische meditatiebeoefening te herstellen. Door dat te doen is hij veel verder gegaan dan eenvoudigweg Mahayana zenboeddhisme als zodanig te onderwijzen. Hij onderwees een boeddhisme en een meditatiebeoefening, die modern en vernieuwend zijn. Het boeddhisme is nieuw leven ingeblazen in harmonie met de geest van de oorspronkelijke leringen van de Boeddha.

Thầy’s eenvoudige en verfijnde kalligrafieën kregen in november 2010 een grote, feestelijke tentoonstelling in de Hong Kong University Museum and Art Gallery en vervolgens tentoonstellingen in Taiwan (2011) en Bangkok (2013). Thầy’s kalligrafieën waren begonnen als inspirerende zinnen om zijn leerlingen te herinneren aan mindfulness in het dagelijks leven, met zinnen als “Adem, je leeft” of “Glimlach naar de wolk in je thee”. Het zijn veelgevraagde kunstwerken geworden, die ook in boekvorm zijn verschenen. Thầy heeft in zijn leven naar schatting meer dan 10,000 kalligrafieën voor zijn leerlingen gemaakt.

Een invloedrijke monnik

Tijdens Thầy’s laatste tour door Noord Amerika in 2013 heeft hij in Toronto een retraite geleid voor meer dan 1.500 leerkrachten. Hij opende een tentoonstelling van zijn kalligrafieën op Broadway, N.Y.C. , hij gaf een lezing aan de Harvard Medical School en hij leidde mindfulness workshops in het hoofdkwartier van de Wereldbank in Washington, D.C. Hij sprak aan de Stanford University en hij leidde een dag van aandacht voor meer dan 700 medewerkers van Google. Voor sommige van Silicon Valley’s belangrijke CEO’s begeleidde hij een middag met mindfulness. Onder hen bevond zich Marc Benioff, hoofd van Salesforce, die een echte supporter van Thầy en diens boodschap is. “Wil je ‘nummer één’ zijn of wil je gelukkig zijn?” vroeg Thầy. “Je kunt het slachtoffer worden van je succes,” zei hij, “maar je kunt nooit slachtoffer worden van je geluk.” Thầy verleende steun aan zijn leerling Christiana Figueres in het voorjaar van 2014, toen zij zich voorbereidde op de COP21 klimaatconferentie in Parijs, met uiteindelijk als mijlpaal het klimaatakkoord van Parijs. Mevrouw Figueres schreef haar succes later mede toe aan de lessen en begeleiding van Thầy. Thầy’s invloed reikte zelfs tot Hollywood. Oscar-winnende regisseurs Alejandro G. Inarritu en Alfonso Cuarón hebben Thầy’s retraites bijgewoond en z’n lezingen gevolgd. De inmiddels overleden komiek Gary Shandling, een andere enthousiaste aanhanger, introduceerde Thầy voordat hij het Congres van de V.S. ging toespreken.

Een pad, niet een stuk gereedschap

Terwijl Thầy’s gezondheid achteruit ging leidde hij in juni 2014 de 21dagen retraite getiteld “Wat gebeurt er als we leven? Wat gebeurt er als we sterven?”. Hierin deelde hij zijn inzichten in de kunst van leven en sterven. Het was een tijd waarin de populariteit van de seculiere mindfulness explosief gegroeid was. Het leger van de V.S. had mindfulness professionals aangetrokken, waaronder zelfs enkele van Thầy’s eigen leken-dharmaleraren, om soldaten te trainen om beter te presteren. Toen gevraagd werd of dharmaleraren militairen wel of niet moesten trainen legde Thầy uit dat waar zijn leerlingen ook les geven, ze de lessen compleet moeten geven inclusief ethiek. Ze kunnen de beoefening nooit verdund doorgeven of het ware karakter eraan ontnemen of gebruiken voor niet-ethische doeleinden. “Mindfulness,” legde hij uit, “is een pad, niet een stuk gereedschap.”

Een wolk sterft nooit

Thầy bleef de ware geest en het erfgoed van meester Tăng Hội en meester Linji trouw, hij heeft nooit een titel of een speciale positie willen hebben en hij heeft niet in de schijnwerpers willen staan. En toch heeft deze eenvoudige, vriendelijke monnik vele harten geraakt en het leven van talloze mensen veranderd. Hij wordt beschreven als “de belangrijkste figuur van het westerse boeddhisme… waar het zijn direkte invloed betreft gezien het aantal leerlingen, maar de manier waarop terminologie (“geëngageerd boeddhism”, “interzijn,” “mindfulness,” etc.) een grote impact heeft gehad op de taal van het eigentijdse westerse boeddhisme.” In een recent academisch overzicht in ‘The Buddhist World,’ werd hij genoemd als een van de tien invloedrijkste, belangrijkste en meest representatieve leiders uit de geschiedenis van het boeddhisme, gezien zijn invloed op het hedendaagse wereldboeddhisme. Thầy’s mindfulness beoefening en zijn retraitemodel – ontstaan vanuit zijn eigen uitdagingen en inzichten – zijn door honderdduizenden mensen opgepakt, op ieder continent en door alle lagen van de bevolking. Alleen al in de V.S. zijn meer dan drie miljoen boeken van hem verkocht; tien miljoen in de hele wereld.

Thầy heeft in zijn buitengewone levensloop van 65 jaar als leraar het boeddhisme nieuw leven meegegeven voor de éénentwintigste eeuw. Hij transformeerde boeddhisme van een godsdienstige beoefening dan wel een wetenschappelijke studie naar een levende beoefening die zichzelf kan blijven vernieuwen. Thầy leefde temidden van de turbulente gevolgen van kolonialisme, oorlogsvoering en globalisering en al die tijd kwam hij met een consistent en passend boeddhistisch antwoord. Hij bracht de oude boeddhistische wijsheid samen met elementen uit de westerse psychologie, de wetenschap, ecologie, ethiek en het onderwijs. Zo bracht hij de diepe wortels van angst, geweld, onderdrukking en van onrechtvaardigheid én de vernietiging van het milieu ter sprake. En hij wees een weg voor de mensheid naar vrede, verzoening en werkelijk geluk.

Op 11 november 2014, een maand na z’n 88e verjaardag, kreeg Thầy een ernstige hersenbloeding, waardoor hij niet meer kon spreken of lopen. Aanvankelijk zeiden de doktoren dat hij dit niet kon overleven, maar hij herstelde opmerkelijk. Na een herstelperiode in Frankrijk en daarna in San Francisco, waarin hij een opvallende vooruitgang boekte keerde Thầy terug naar Plum Village en daar was hij het hele jaar 2016. Daarna voegde hij zich bij de grote gemeenschap jonge Vietnamese monniken en nonnen in Thailand. Hij was nog altijd niet in staat om te spreken of te lopen, maar hij kon heel goed communiceren en in oktober 2018 besloot hij terug te keren naar Vietnam om de dagen die hem resten door te brengen in zijn “root temple,” de Từ Hiếu tempel in Huế, waar zijn leven als monnik begon en waar hij sinds 1968 titulair abt was en sinds de negentiger jaren hoofd van de Lineage. In deze moedige stap ligt thuiskomen, verzoening en voltooiing van de cirkel van Thầy’s leven besloten. Hij verbindt zijn grote internationale aanhang met de spirituele wortels van zijn lessen en met het geëngageerde boeddhisme in zijn vaderland. Door zijn eigen leven leert Thầy ons dat we zelfs de grootste tegenslagen met moed en mededogen kunnen omarmen en dat onze werkelijke aanwezigheid het beste is, dat we degenen waarvan we houden kunnen bieden.

Overlijden

 
Uitvaart van Thicj Nhat Than die overleed op 22 januari 2022

Thich Nath Hanh stierf in zijn woning in de Từ Hiếu-tempel op 22 januari 2022, op 95-jarige leeftijd, als gevolg van complicaties van zijn beroerte zeven jaar eerder. Zijn dood werd breed gerouwd door verschillende boeddhistische groeperingen in en buiten Vietnam. Ook de Dalai Lama, de Zuid-Koreaanse president Moon Jae-in en het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken spraken hun condoleances uit.

Bronvermelding

Deze biografie is geredigeerd door Sister True Dedication en Sư Cô Định Nghiêm.