Yasodhara

Uit dharma-lotus.nl
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Siddhārtha en Yasodhara tijdens hun trouwfeest
Categorie indeling
Home - Boeddhisme -

Personen uit de Pali-canon

Personen uit de pali canon
Buddha in Zazen.jpg
Personen uit de pali canon
Gautama de Boeddha
Mannelijke leerlingen
Alara Kalama
Ananda
Angulimala
Anuruddha
Assaji
Bimbisara
Devadatta
Kondanna
Maha Moggallana
Maha Kassapa
Pasenadi
Purna
Rahula
Sariputta
Subhuti
Suddhodana Gautama
Upali
Uddaka Ramaputta
Vrouwelijke leerlinges
Ambapali
Jivaka
Khema
Mahamaya
Pajapati Gotami
Uppalavanna
Visakha
Yasodhara
Dhamma wiel

Yaśodharā (ook geschreven als Yashodhara, Yasodharā of Yasodhara; Pali: Yasodharā; Sanskriet: Yaśodharā, omstreek 560-500 v. Chr.) was de echtgenote van Siddhārtha Gautama, die later bekend werd als de Boeddha. Als een belangrijke figuur in de boeddhistische traditie speelde zij een cruciale rol in het leven van Siddhārtha voordat hij het wereldlijke leven verliet om verlichting te zoeken. Haar verhaal, hoewel minder uitgebreid gedocumenteerd dan dat van de Boeddha zelf, is beschreven in boeddhistische geschriften zoals de Pali-Canon (bijvoorbeeld de Jātaka-verhalen), de Mahāvastu, de Lalitavistara Sūtra en latere werken zoals de Buddhacarita van Aśvaghoṣa. Deze bronnen combineren historische elementen met legendarische en symbolische verhalen, waardoor het beeld van Yaśodharā zowel historisch als mythisch is. Hieronder volgt een uitgebreide biografie van Yaśodharā, met aandacht voor haar leven, haar relatie met Siddhārtha, haar spirituele pad en haar betekenis in de boeddhistische traditie.

Afkomst en familie

Yaśodharā werd geboren in de Koliya-clan, een Kshatriya (krijgerskaste) gemeenschap die nauw verwant was aan de Shakya-clan van Siddhārtha. De Koliya’s resideerden in Devadaha (in het huidige Nepal of Noord-India), en hun banden met de Shakya’s werden versterkt door huwelijken en politieke allianties. Volgens sommige tradities was Yaśodharā de dochter van Suppabuddha (of Dandapani), een leider van de Koliya’s, en zijn vrouw Pamita. Haar familie was dus van hoge status, passend bij een huwelijk met Siddhārtha, de erfgenaam van de Shakya-clan.

Er is enige discussie over haar exacte relatie tot Siddhārtha. Sommige boeddhistische teksten suggereren dat ze een nicht van Siddhārtha was, omdat haar vader mogelijk een broer was van Mahāmāyā (Siddhārtha’s moeder) of Mahāprajāpatī Gautamī (zijn stiefmoeder). Huwelijken tussen neven en nichten waren gebruikelijk in de Kshatriya-elite van het oude India, maar niet alle bronnen bevestigen deze verwantschap. Haar naam, Yaśodharā, betekent “drager van glorie” of “zij die roem brengt”, wat haar status en de verwachtingen rond haar rol weerspiegelt.

Huwelijk met Siddhārtha Gautama

Yaśodharā trouwde met Siddhārtha Gautama op jonge leeftijd, waarschijnlijk rond de 16 jaar, zoals gebruikelijk was voor Kshatriya-vrouwen in die tijd. Siddhārtha was eveneens ongeveer 16 jaar oud (ca. 547 v.Chr. in de traditionele chronologie of ca. 464 v.Chr. in de kortere chronologie). Het huwelijk vond plaats in Kapilavastu, de hoofdstad van de Shakya’s, en was waarschijnlijk een gearrangeerd huwelijk om de banden tussen de Shakya’s en Koliya’s te versterken. Boeddhistische teksten beschrijven Yaśodharā als een vrouw van uitzonderlijke schoonheid, gratie en deugd, een ideale partner voor de toekomstige leider van de Shakya’s.

Als echtgenote van Siddhārtha leefde Yaśodharā in de luxe van de paleizen van Kapilavastu, waar Śuddhodana, Siddhārtha’s vader, alles in het werk stelde om zijn zoon te beschermen tegen de realiteiten van lijden. Volgens de traditie genoot Yaśodharā een leven van comfort, omringd door bedienden, rijkdom en schoonheid. Haar rol was die van een toegewijde echtgenote, en boeddhistische verhalen benadrukken haar liefde en loyaliteit aan Siddhārtha.

Moederschap en de Grote Verzaking

Op 29-jarige leeftijd beviel Yaśodharā van hun enige kind, een zoon genaamd Rāhula (Pali: Rāhula; Sanskriet: Rāhulabhadra), wat “keten” of “belemmering” betekent – een naam die symbolisch verwijst naar de band die Siddhārtha aan het wereldlijke leven bond. De geboorte van Rahula vond plaats kort voor Siddhārtha’s beslissing om het paleis te verlaten, een gebeurtenis die bekendstaat als de Grote Verzaking (ca. 534 v.Chr. of ca. 451 v.Chr.).

Volgens boeddhistische overleveringen verliet Siddhārtha het paleis in de nacht dat Rāhula werd geboren, na het zien van de “vier gezichten” (een zieke man, een oude man, een dode man en een asceet), die hem deden beseffen dat het leven vol lijden was. De legende vertelt dat Siddhārtha zijn slapende vrouw en pasgeboren zoon bekeek voordat hij vertrok, maar ervoor koos hen niet te wekken om de pijn van het afscheid te vermijden. Dit moment is een van de meest aangrijpende in de boeddhistische traditie en benadrukt de persoonlijke opoffering van Siddhārtha, maar ook de emotionele impact op Yaśodharā. Yaśodharā’s reactie op Siddhārtha’s vertrek wordt in sommige teksten beschreven als een mengeling van verdriet, verwarring en uiteindelijk acceptatie. Als jonge moeder, nu alleen achtergelaten in Kapilavastu, moest zij omgaan met de sociale en emotionele gevolgen van het feit dat haar echtgenoot het wereldlijke leven had opgegeven. Sommige latere tradities, zoals de Mūlasarvāstivāda Vinaya, schilderen haar als diepbedroefd maar waardig, en suggereren dat ze ervoor koos om een ascetisch leven te leiden in solidariteit met Siddhārtha, door eenvoudige kleding te dragen en luxe te vermijden.

Leven na Siddhārtha’s vertrek

Na Siddhārtha’s vertrek bleef Yaśodharā in Kapilavastu, waar ze Rāhula opvoedde in het huishouden van Śuddhodana. Haar leven als alleenstaande moeder en weduwe-achtige figuur (hoewel Siddhārtha nog leefde) was waarschijnlijk uitdagend in een patriarchale samenleving. Boeddhistische teksten benadrukken haar toewijding aan haar zoon en haar trouw aan de familie van de Shakya’s. Sommige latere verhalen, zoals in de Theravāda-traditie, suggereren dat Yaśodharā een sobere levensstijl aannam, geïnspireerd door Siddhārtha’s zoektocht naar verlichting, hoewel ze niet onmiddellijk het kloosterleven inging. Ongeveer zes jaar na zijn vertrek, toen Siddhārtha de verlichting had bereikt en de Boeddha was geworden, keerde hij terug naar Kapilavastu (ca. 528 v.Chr. of ca. 445 v.Chr.). Dit bezoek was een keerpunt voor Yaśodharā. Volgens de Pali Canon en andere bronnen was haar eerste reactie complex: ze was gekwetst door zijn vertrek, maar ook nieuwsgierig naar zijn spirituele prestaties. Een beroemd verhaal vertelt hoe Yaśodharā Rāhula, toen zes of zeven jaar oud, naar de Boeddha stuurde om zijn “erfdeel” te vragen, waarop de Boeddha Rāhula inwijde als novice-monnik, tot verdriet van Śuddhodana en mogelijk Yaśodharā zelf. Dit moment onderstreept de spanning tussen wereldlijke en spirituele verplichtingen in haar leven.

Spirituele pad en rol in het boeddhisme

Yaśodharā’s eigen spirituele reis wordt uitgebreider beschreven in latere boeddhistische tradities, met name in de Theravāda- en Mahāyāna-teksten. Na de Boeddha’s bezoek aan Kapilavastu trad Yaśodharā toe tot de boeddhistische sangha (gemeenschap) als een bhikkhuni (non). Dit was mogelijk na de oprichting van de vrouwelijke kloosterorde door Mahāprajāpatī Gautamī, de stiefmoeder van de Boeddha, die de eerste bhikkhuni werd. Yaśodharā’s toetreding tot de sangha weerspiegelt haar eigen verlangen naar spirituele bevrijding, geïnspireerd door de leer van haar voormalige echtgenoot. Volgens sommige tradities, zoals de Apadāna in de Pali Canon, bereikte Yaśodharā de staat van een arhat, een volledig verlichte persoon, wat haar spirituele gelijkwaardigheid aan andere grote discipelen van de Boeddha aantoont. In Mahāyāna-teksten, zoals de Lotus Sūtra, wordt Yaśodharā soms voorgesteld als een bodhisattva, een wezen dat werkt aan de verlichting van alle wezens. Deze teksten suggereren dat zij in vorige levens al een metgezel van Siddhārtha was, en dat hun karmische band hen door meerdere wedergeboorten verbond.

In sommige Jātaka-verhalen wordt Yaśodharā geïdentificeerd met figuren zoals Bimbā of Maddī, de vrouwelijke metgezellen van de Bodhisattva in eerdere incarnaties, wat haar rol als een constante partner in Siddhārtha’s spirituele reis benadrukt. Deze verhalen versterken haar symbolische betekenis als een figuur van compassie, geduld en toewijding.

Culturele en religieuze betekenis

Yaśodharā’s verhaal is zowel tragisch als inspirerend. Als de vrouw die door Siddhārtha werd achtergelaten, vertegenwoordigt ze de menselijke kant van zijn zoektocht naar verlichting – degenen die achterbleven en moesten omgaan met de gevolgen van zijn keuze. Haar verdriet en latere spirituele groei maken haar een krachtig symbool van veerkracht en transformatie. In boeddhistische kunst wordt Yaśodharā soms afgebeeld in scènes van Siddhārtha’s vertrek of tijdens zijn terugkeer naar Kapilavastu, vaak als een waardige en serene figuur. In moderne interpretaties wordt Yaśodharā soms gezien als een feministisch symbool, vanwege haar kracht als alleenstaande moeder en haar uiteindelijke keuze om haar eigen spirituele pad te volgen. Haar toetreding tot de bhikkhuni-sangha benadrukt de rol van vrouwen in het vroege boeddhisme, ondanks de sociale beperkingen van die tijd.

Historische en legendarische context

Historisch gezien is het waarschijnlijk dat Yaśodharā een echte persoon was, een Kshatriya-vrouw uit de Koliya-clan die trouwde met Siddhārtha en de moeder was van Rāhula. Haar leven weerspiegelt de sociale realiteit van vrouwen in het oude India, waar huwelijken vaak politieke allianties waren en vrouwen een ondergeschikte maar belangrijke rol speelden in elitefamilies. De legendarische elementen van haar verhaal, zoals haar karmische band met de Boeddha en haar verlichting als arhat, dienen om haar spirituele betekenis te benadrukken. Archeologische vondsten in Kapilavastu en Lumbinī bevestigen het bestaan van de Shakya- en Koliya-clans, maar bieden geen directe informatie over Yaśodharā. Haar verhaal is voornamelijk overgeleverd via religieuze teksten, die meer gericht zijn op spirituele lessen dan op historische precisie.

Conclusie

Yaśodharā was de echtgenote van Siddhārtha Gautama, de moeder van Rāhula, en later een bhikkhuni en mogelijk een arhat in de boeddhistische sangha. Haar leven weerspiegelt de persoonlijke offers die gepaard gingen met de Boeddha’s zoektocht naar verlichting, maar ook haar eigen spirituele kracht en onafhankelijkheid. Als een figuur van zowel verdriet als triomf is Yaśodharā een symbool van toewijding, veerkracht en de mogelijkheid van verlichting voor vrouwen in het boeddhisme. Haar verhaal, hoewel minder prominent dan dat van de Boeddha, biedt een waardevol perspectief op de menselijke en spirituele dimensies van zijn leven. Voor verdere studie kunnen de Pali Canon, de Lalitavistara Sūtra of de Apadāna worden geraadpleegd, evenals moderne analyses van vrouwen in het vroege boeddhisme.