Bimbisara

Uit dharma-lotus.nl
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Koning Bimisara ontmoet Gautama de Boeddha
Categorie indeling
Home - Boeddhisme -

Personen uit de Pali-canon

Personen uit de pali canon
Buddha in Zazen.jpg
Personen uit de pali canon
Gautama de Boeddha
Mannelijke leerlingen
Alara Kalama
Ananda
Angulimala
Anuruddha
Assaji
Bimbisara
Devadatta
Kondanna
Maha Moggallana
Maha Kassapa
Pasenadi
Purna
Rahula
Sariputta
Subhuti
Suddhodana Gautama
Upali
Uddaka Ramaputta
Vrouwelijke leerlinges
Ambapali
Jivaka
Khema
Mahamaya
Pajapati Gotami
Uppalavanna
Visakha
Yasodhara
Dhamma wiel

Koning Bimbisāra (Pali: Bimbisāra; Sanskriet: Bimbisāra, omstreeks 558-491 v.Chr. regering 544-491 v.Chr.) was een van de meest prominente heersers van het oude India in de 6e eeuw v.Chr. en een belangrijke figuur in de boeddhistische traditie als een vroege beschermheer, vriend en discipel van Gautama de Boeddha. Als koning van Magadha, een machtig koninkrijk in het huidige Bihar, India, speelde hij een cruciale rol in de verspreiding van het boeddhisme door zijn steun aan de Boeddha en de sangha. Zijn leven wordt beschreven in boeddhistische geschriften zoals de Pali-Canon (met name de Vinaya Pitaka, Mahāvagga, en Saṃyutta Nikāya), de Mahāvastu, de Lalitavistara Sūtra, en Jain-teksten zoals de Uttarādhyayana Sūtra, evenals latere commentariële werken zoals de Dhammapada Atthakatha. Hoewel sommige details legendarisch zijn, bieden deze bronnen een rijk beeld van zijn leven, zijn relatie met de Boeddha, en zijn bijdrage aan de politieke en religieuze geschiedenis van het oude India.

Afkomst en vroege leven

Bimbisāra werd geboren in de 6e eeuw v.Chr., waarschijnlijk rond 558 v.Chr. (of ca. 475 v.Chr. in de kortere chronologie), in de Haryanka-dynastie, een van de eerste gedocumenteerde koninklijke lijnen van Magadha. Zijn geboorteplaats was waarschijnlijk Rajagaha (het huidige Rajgir, Bihar, India), de hoofdstad van Magadha, een welvarend en strategisch gelegen koninkrijk in de Gangesvlakte. Hij was de zoon van koning Bhati (of Bhattiya), een relatief obscure heerser, en zijn naam, Bimbisāra, betekent mogelijk “met de glans van goud” of wordt geassocieerd met een stralende kwaliteit, passend bij zijn koninklijke status.

Als prins kreeg Bimbisāra een uitgebreide opleiding in de Kshatriya-tradities, waaronder bestuur, militaire strategie, en mogelijk religieuze en filosofische kennis, zoals gebruikelijk was voor koningen in het oude India. Magadha was in zijn tijd een opkomende macht, en Bimbisāra’s vroege leven werd waarschijnlijk gekenmerkt door voorbereidingen om het koninkrijk te versterken tegen rivalen zoals Kosala, Anga, en de Vajji-confederatie.

Heerschappij over Magadha

Bimbisāra besteeg de troon van Magadha op jonge leeftijd, rond de 15 jaar, wat overeenkomt met ca. 543 v.Chr. (of ca. 460 v.Chr. in de kortere chronologie). Hij wordt beschouwd als een van de eerste grote koningen van Magadha, die de basis legde voor de latere dominantie van het koninkrijk onder dynastieën zoals de Maurya’s. Zijn heerschappij, die ongeveer 52 jaar duurde, was een periode van politieke consolidatie, militaire expansie, en culturele bloei.

Militaire en politieke prestaties: Bimbisāra breidde Magadha’s invloed uit door strategische allianties en veroveringen. Een van zijn belangrijkste prestaties was de annexatie van het naburige koninkrijk Anga (het huidige Oost-Bihar en West-Bengalen), wat Magadha toegang gaf tot handelsroutes en de havenstad Champā. Hij versterkte Rajagaha als een goed verdedigde hoofdstad, met vestingwerken zoals de Cyclopeaanse muur, waarvan archeologische resten nog steeds te zien zijn in Rajgir.

Huwelijksallianties: Bimbisāra gebruikte diplomatieke huwelijken om zijn positie te verstevigen. Hij trouwde met meerdere prinsessen, waaronder:

  • Kosala Devī (of Khemā), een prinses van Kosala, dochter van koning Pasenadi. Dit huwelijk bracht een wapenstilstand tussen Magadha en Kosala en leverde Magadha het gebied Kāsi (Varanasi) op als bruidsschat.
  • Chellanā, een prinses van de Licchavi-clan uit de Vajji-confederatie, volgens Jain-teksten. Dit huwelijk versterkte de banden met de machtige republiek Vajji.
  • Andere echtgenotes, zoals Ambapālī (een beroemde courtisane uit Vesālī, volgens sommige tradities), hoewel haar status als echtgenote betwist is.

Bestuurlijke hervormingen: Bimbisāra wordt gecrediteerd met het organiseren van een efficiënt bestuur, met een netwerk van ambtenaren en een systeem van belastinginning dat Magadha’s economische groei ondersteunde. Hij bevorderde handel en landbouw, wat het koninkrijk welvarend maakte.

Relatie met de Boeddha

Bimbisāra’s meest blijvende nalatenschap is zijn rol als beschermheer en discipel van de Boeddha. Volgens de Pali Canon (Mahāvagga) ontmoette hij Siddhārtha Gautama vóór diens verlichting, toen Siddhārtha nog een zwervende asceet was in Rajagaha (ca. 534 v.Chr. of 451 v.Chr.). Bimbisāra was onder de indruk van Siddhārtha’s waardige verschijning en bood hem een positie aan in zijn hof, die Siddhārtha vriendelijk afsloeg, omdat hij vastbesloten was het pad naar bevrijding te volgen.

Na Siddhārtha’s verlichting als de Boeddha (ca. 528 v.Chr. of 445 v.Chr.) keerde hij terug naar Rajagaha, waar Bimbisāra een van zijn eerste lekenvolgelingen werd. De koning schonk het Bamboebos (Veṇuvana) aan de Boeddha en de sangha, een van de eerste kloosters in de boeddhistische geschiedenis. Dit geschenk markeerde het begin van Bimbisāra’s rol als een belangrijke beschermheer, die de sangha voorzag van voedsel, onderdak, en bescherming.

Bimbisāra bereikte volgens de traditie het stadium van sotāpanna (stroombetreder), het eerste niveau van spirituele realisatie, na het horen van de Boeddha’s leringen, mogelijk de Dhammacakkappavattana Sutta of een vergelijkbare leerrede. Hij bleef de Boeddha trouw en raadpleegde hem regelmatig over ethische en spirituele kwesties. Een opmerkelijk verhaal in de Saṃyutta Nikāya beschrijft hoe Bimbisāra de Boeddha vroeg hoe een koning rechtvaardig kan regeren, waarop de Boeddha hem adviseerde om de Dhamma te volgen en zijn volk met compassie te leiden. Bimbisāra’s steun was cruciaal voor de groei van het boeddhisme. Hij faciliteerde de verspreiding van de Dhamma in Magadha en daarbuiten, en zijn koninklijke patronage gaf de sangha sociale legitimiteit in een tijd waarin śramaṇa-bewegingen concurreerden met brahmaanse tradities. Hij onderhield ook banden met andere spirituele leiders, zoals Mahāvīra, de stichter van het jainisme, wat zijn openheid voor diverse religieuze stromingen aantoont.

Tragische dood

Bimbisāra’s leven eindigde in tragedie, zoals beschreven in de Pali Canon en Jain-teksten. Volgens de traditie werd hij rond 491 v.Chr. (of ca. 408 v.Chr. in de kortere chronologie) gevangengezet en vermoord door zijn zoon Ajātasattu (Pali: Ajātasatta), die de troon wilde overnemen. De omstandigheden van zijn dood variëren in de bronnen: In boeddhistische teksten (bijvoorbeeld de Dhammapada Atthakatha) wordt gezegd dat Ajātasattu, beïnvloed door Devadatta (de neef van de Boeddha die een breuk in de sangha probeerde te veroorzaken), zijn vader opsloot en hem liet verhongeren in een gevangenis in Rajagaha. Sommige verhalen suggereren dat Bimbisāra zijn lot kalm aanvaardde, in overeenstemming met zijn boeddhistische overtuigingen.

Jain-teksten, zoals de Uttarādhyayana Sūtra, bieden een milder beeld, waarin Bimbisāra sterft door ziekte of andere oorzaken, maar ze bevestigen ook Ajātasattu’s rol in het overnemen van de troon.

Ajātasattu’s daad werd later een bron van berouw, en na een ontmoeting met de Boeddha bereikte hij ook het stadium van sotāpanna, deels door de nalatenschap van zijn vader’s toewijding aan de Dhamma. Bimbisāra’s dood markeerde het einde van een tijdperk, maar zijn zoon Ajātasattu bouwde voort op zijn militaire en politieke prestaties, waardoor Magadha een dominante macht werd.

Culturele en religieuze betekenis

Bimbisāra’s nalatenschap is tweeledig: als een visionaire koning die Magadha tot een grootmacht maakte, en als een toegewijde beschermheer van het boeddhisme. Zijn schenking van het Veṇuvana-klooster en zijn steun aan de sangha waren cruciaal voor de vroege verspreiding van het boeddhisme, en zijn status als sotāpanna benadrukt de mogelijkheid van spirituele vooruitgang voor leken, zelfs voor koningen met wereldlijke verantwoordelijkheden.

In boeddhistische kunst wordt Bimbisāra soms afgebeeld als een koninklijke figuur die de Boeddha eer betoont, vaak in scènes van zijn schenking van Veṇuvana. Zijn verhaal illustreert thema’s van rechtvaardig bestuur, spirituele toewijding, en de tragische gevolgen van familieconflicten. In Jain-tradities wordt hij ook vereerd als een ondersteuner van Mahāvīra, wat zijn brede invloed in de religieuze wereld van zijn tijd onderstreept.

Historische en legendarische context

Historisch gezien is Bimbisāra een goed gedocumenteerde figuur, zowel in boeddhistische als Jain-teksten, en zijn heerschappij wordt ondersteund door archeologische vondsten in Rajgir, zoals de vestingwerken en de overblijfselen van vroege boeddhistische locaties. Zijn annexatie van Anga en zijn huwelijksallianties zijn consistente elementen in de bronnen, wat wijst op een historische kern. De legendarische elementen, zoals zijn vroege ontmoeting met Siddhārtha en zijn spirituele status, dienen om zijn rol als een ideale boeddhistische koning te benadrukken. Archeologische opgravingen in Rajgir en Champā bevestigen Magadha’s welvaart en strategische belang onder Bimbisāra’s bewind. Zijn nalatenschap als een vroege beschermheer van het boeddhisme wordt weerspiegeld in de blijvende betekenis van Rajagaha als een boeddhistisch centrum.

Conclusie

Koning Bimbisāra was een visionaire heerser van Magadha, een toegewijde discipel van de Boeddha, en een sleutelfiguur in de vroege geschiedenis van het boeddhisme. Zijn militaire en politieke prestaties legden de basis voor Magadha’s opkomst, terwijl zijn patronage van de sangha de verspreiding van de Dhamma mogelijk maakte. Zijn tragische dood door toedoen van zijn zoon Ajātasattu onderstreept de vergankelijkheid van wereldlijke macht, een centraal boeddhistisch thema. Voor verdere studie kunnen de Mahāvagga, Saṃyutta Nikāya, en Jain-teksten zoals de Uttarādhyayana Sūtra worden geraadpleegd.