Uppalavanna
| Categorie indeling |
|---|
| Home - Boeddhisme - |
| Personen uit de pali canon |
| Personen uit de pali canon |
| Gautama de Boeddha
|
| Mannelijke leerlingen
|
| Alara Kalama |
| Ananda |
| Angulimala |
| Anuruddha |
| Assaji |
| Bimbisara |
| Devadatta |
| Kondanna |
| Maha Moggallana |
| Maha Kassapa |
| Pasenadi |
| Purna |
| Rahula |
| Sariputta |
| Subhuti |
| Suddhodana Gautama |
| Upali |
| Uddaka Ramaputta
|
| Vrouwelijke leerlinges
|
| Ambapali |
| Jivaka |
| Khema |
| Mahamaya |
| Pajapati Gotami |
| Uppalavanna |
| Visakha |
| Yasodhara |
Zoals Sariputta en Maha Moggallana de twee belangrijkste mannelijke leerlingen van Gautama de Boeddha waren, zo waren Khema en Uppalavannā zijn twee belangrijkste vrouwelijke leerlingen. Uppalavaṇṇā (Pali: Uppalavaṇṇā; Sanskriet: Utpalavarṇā, omstreeks 561-495 v.Chr.) wordt in de boeddhistische traditie vereerd als een van de twee voornaamste bhikkhuni’s (nonnen), samen met Khemā. Ze stond bekend om haar buitengewone spirituele prestaties, met name haar bovennatuurlijke krachten (iddhi), en werd door de Boeddha geprezen als de “voornaamste onder de bhikkhuni’s met bovennatuurlijke krachten” in de Aṅguttara Nikāya. Haar leven, zoals beschreven in de Pali-Canon (met name de Therīgāthā, Apadāna en Vinaya Pitaka), de Mahāvastu en andere boeddhistische teksten, combineert historische elementen met legendarische verhalen, waardoor ze zowel een historische figuur als een symbool van spirituele excellentie is.
Afkomst en vroege leven
Uppalavaṇṇā’s naam betekent “zij met de kleur van de blauwe lotus” (uppalā = lotus, vaṇṇā = kleur), wat verwijst naar haar schoonheid, die vaak werd vergeleken met de pracht van de blauwe lotusbloem. Volgens de Therīgāthā en de Apadāna werd ze geboren in een welvarende familie in Sāvatthī (het huidige Sravasti, Uttar Pradesh, India), een belangrijke stad in het oude India en een centrum van boeddhistische activiteit. Sommige bronnen suggereren dat ze de dochter was van een rijke koopman of bankier, wat haar een lid van de vaisya-kaste (handelaren) maakte, hoewel haar exacte sociale achtergrond niet eenduidig is vastgelegd.
Geboren in de 6e eeuw v.Chr., waarschijnlijk rond dezelfde tijd als Siddhārtha Gautama (ca. 563 v.Chr. in de traditionele chronologie of ca. 480 v.Chr. in de kortere chronologie), groeide Uppalavaṇṇā op in een omgeving van materiële welvaart. Haar schoonheid trok veel aandacht, en volgens de commentariële tradities (zoals de Dhammapada Atthakatha) ontving ze talloze huwelijksaanzoeken van prinsen en rijke mannen uit heel India. Haar vader, overweldigd door de keuzes, liet haar zelf beslissen over haar toekomst. In plaats van een huwelijk te accepteren, voelde Uppalavaṇṇā een diepe spirituele roeping, mogelijk geïnspireerd door de opkomende śramaṇa-bewegingen en de leringen van de Boeddha, die in Sāvatthī predikte.
Toetreding tot de sangha
Uppalavaṇṇā’s beslissing om het wereldlijke leven op te geven en toe te treden tot de boeddhistische sangha als bhikkhuni markeerde een keerpunt in haar leven. Dit gebeurde waarschijnlijk na de oprichting van de vrouwelijke kloosterorde door Mahāprajāpatī Gautamī, de stiefmoeder van de Boeddha, rond 520 v.Chr. (of ca. 440 v.Chr. in de kortere chronologie). De oprichting van de bhikkhuni-sangha was een belangrijke ontwikkeling in het vroege boeddhisme, omdat het vrouwen de kans bood om een volledig monastiek leven te leiden en verlichting na te streven. Volgens de Therīgāthā, een verzameling verzen toegeschreven aan verlichte nonnen, werd Uppalavaṇṇā gemotiveerd door haar inzicht in de vergankelijkheid van schoonheid en wereldse genoegens. Ze zag de leegte van haar materiële leven en koos ervoor om de Dhamma te volgen. Na haar inwijding als bhikkhuni wijdde ze zich aan meditatie, ethische discipline en de studie van de Boeddha’s leer. Haar vastberadenheid en spirituele aanleg leidden ertoe dat ze snel vooruitgang boekte op het pad naar verlichting.
Spirituele prestaties en bovennatuurlijke krachten
Uppalavaṇṇā bereikte de staat van arhat, een volledig verlichte persoon die bevrijd is van de cyclus van wedergeboorte (saṃsāra). Haar verlichting wordt beschreven in de Therīgāthā, waar ze haar vreugde en bevrijding uitdrukt in poëtische verzen. Een van haar bekendste verzen luidt:
- “Met een kalme geest, bevrijd van begeerte,
- Heb ik het pad naar vrijheid gevonden.
- De Boeddha’s leer heeft mij geleid,
- En nu ben ik vrij van alle ketenen.”
Haar meest opvallende prestatie was haar meesterschap over iddhi, bovennatuurlijke krachten die voortkomen uit diepe meditatieve concentratie (samādhi). In de Aṅguttara Nikāya (Ekaka Nipāta) prees de Boeddha haar als de “voornaamste bhikkhuni in bovennatuurlijke krachten”. Deze krachten omvatten vermogens zoals het creëren van illusies, het aannemen van verschillende vormen, vliegen door de lucht en andere wonderbaarlijke daden. Een bekend verhaal, opgenomen in de Vinaya en commentariële tradities, vertelt hoe Uppalavaṇṇā haar krachten gebruikte om een aanvaller af te schrikken door zichzelf in een angstaanjagende vorm te transformeren, wat haar spirituele autoriteit en zelfbescherming benadrukte. Een ander verhaal, in de Mahāyāna-traditie en de Theravāda-commentaren, beschrijft hoe Uppalavaṇṇā een wonder verrichtte door een regen van lotusbloemen te creëren, een symbool van haar spirituele zuiverheid en kracht. Deze verhalen, hoewel mogelijk legendarisch, benadrukken haar uitzonderlijke status binnen de sangha.
Rol in de bhikkhuni-sangha
Als een van de voornaamste bhikkhuni’s speelde Uppalavaṇṇā een belangrijke rol in de vrouwelijke kloosterorde. Ze was een lerares en een voorbeeld voor andere nonnen, en haar aanwezigheid versterkte de legitimiteit van de bhikkhuni-sangha in een tijd waarin vrouwen in spirituele contexten vaak werden gemarginaliseerd. Haar interacties met de Boeddha, zoals beschreven in de Vinaya, tonen haar respect voor de monastieke regels en haar toewijding aan de Dhamma. Een tragisch maar veelzeggend verhaal over Uppalavaṇṇā, gevonden in de Theravāda-commentaren, betreft een incident waarbij ze werd aangevallen door een man terwijl ze alleen mediteerde in een bos. Dit verhaal wordt vaak aangehaald in discussies over de veiligheid van bhikkhuni’s en leidde tot de invoering van regels die nonnen verboden alleen te verblijven in afgelegen gebieden. Ondanks deze uitdaging behield Uppalavaṇṇā haar waardigheid en spirituele focus, en haar kracht in het omgaan met tegenslag versterkte haar reputatie.
Culturele en religieuze betekenis
Uppalavaṇṇā is een krachtig symbool van vrouwelijke spirituele emancipatie in het boeddhisme. Haar schoonheid, die aanvankelijk een wereldlijke troef was, werd getransformeerd in een spiritueel symbool door haar associatie met de lotus, een bloem die zuiverheid en verlichting vertegenwoordigt. Haar bovennatuurlijke krachten en status als arhat tonen aan dat vrouwen dezelfde spirituele hoogten konden bereiken als mannen, een belangrijke boodschap in de context van het patriarchale oude India. In boeddhistische kunst wordt Uppalavaṇṇā vaak afgebeeld met lotusbloemen, soms in scènes die haar wonderen of meditatie uitbeelden. Haar verzen in de Therīgāthā zijn een blijvende bron van inspiratie, vooral voor vrouwen in boeddhistische gemeenschappen, en benadrukken de universele toegankelijkheid van de Dhamma. In moderne tijden wordt ze soms gezien als een feministisch icoon, vanwege haar onafhankelijkheid en Spirituele autoriteit.
Historische en legendarische context
Historisch gezien is het waarschijnlijk dat Uppalavaṇṇā een echte persoon was, een vrouw uit Sāvatthī die toetrad tot de bhikkhuni-sangha en een prominente discipel van de Boeddha werd. Haar status als arhat en haar rol in de sangha worden consistent beschreven in vroege boeddhistische teksten, wat wijst op een historische kern. De verhalen over haar bovennatuurlijke krachten en wonderen zijn waarschijnlijk legendarisch, bedoeld om haar spirituele grootsheid te benadrukken en de kracht van de Dhamma te illustreren. Archeologische vondsten in Sāvatthī, zoals de ruïnes van Jetavana en Pubbarama (kloosters waar de Boeddha en zijn discipelen verbleven), bevestigen de historische context van haar leven, maar bieden geen directe informatie over Uppalavaṇṇā zelf. Haar verhaal is voornamelijk overgeleverd via de Pali Canon en latere commentaren, die de nadruk leggen op haar spirituele prestaties.
In de Bhikkhuni-Samyutta (5.5, i,132) staat een tweegesprek tussen Uppalavannā en Mara (het boze). Hierin trekt Uppalavannā het Bos der Blinden in om te gaan mediteren, Mara probeert haar bang te maken:
- Mara:
- Zuster, je bent gegaan naar een damarboom
- met bloeiende kruin en staat nu alleen aan zijn voet.
- Er is geen tweede in schoonheid gelijk aan jou.
- Ben je niet bang voor boze mannen, dwaze vrouw?"
- Uppalavannā:
- "Zelfs als honderdduizenden boze mannen
- zoals jij hier gekomen zouden zijn,
- zou ik geen kippenvel krijgen en niet beven.
- Ik ben niet bang voor je, Mara, al ben ik alleen."
- Mara:
- "Ik kan verdwijnen
- of ik ga je buik binnen.
- Zelfs als ik tussen je wenkbrauwen sta
- zul je mij niet zien."
- Uppalavannā:
- "Ik heb macht over mijn geest gekregen.
- De basis van magische krachten is goed ontwikkeld.
- Ik ben bevrijd van alle banden.
- Ik ben niet bang voor je vriend!"
Hierna verdween Mara.
Conclusie
Uppalavaṇṇā was een uitzonderlijke bhikkhuni en een van de meest gerespecteerde vrouwelijke discipelen van de Boeddha. Haar schoonheid, spirituele discipline en bovennatuurlijke krachten maakten haar een symbool van de kracht van de Dhamma en de mogelijkheid van verlichting voor vrouwen. Haar rol in de bhikkhuni-sangha en haar verzen in de Therīgāthā blijven een bron van inspiratie, terwijl haar verhalen over moed en veerkracht haar relevantie in moderne boeddhistische en feministische contexten versterken. Voor verdere studie kunnen de Therīgāthā, de Aṅguttara Nikāya en de Vinaya Pitaka worden geraadpleegd, evenals commentariële werken zoals de Dhammapada Atthakatha.