Sariputta

Uit dharma-lotus.nl
(Doorverwezen vanaf Sāriputta)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Gautama de Boeddha, Sãriputta en Maha Mogallana
Categorie indeling
Home - Boeddhisme -

Personen uit de Pali-canon

Personen uit de pali canon
Buddha in Zazen.jpg
Personen uit de pali canon
Gautama de Boeddha
Mannelijke leerlingen
Alara Kalama
Ananda
Angulimala
Anuruddha
Assaji
Bimbisara
Devadatta
Kondanna
Maha Moggallana
Maha Kassapa
Pasenadi
Purna
Rahula
Sariputta
Subhuti
Suddhodana Gautama
Upali
Uddaka Ramaputta
Vrouwelijke leerlinges
Ambapali
Jivaka
Khema
Mahamaya
Pajapati Gotami
Uppalavanna
Visakha
Yasodhara
Dhamma wiel

Sāriputta Upatissa (Pali: Sāriputta; Sanskriet: Śāriputra, omstreeks 561-483 v.Chr.) was een van de twee voornaamste leerlingen van Gautama de Boeddha, naast Maha Moggallana, en wordt in de boeddhistische traditie geprezen als de “maarschalk van de Dhamma” en de “voornaamste in wijsheid” (Aṅguttara Nikāya, Ekaka Nipāta). Zijn uitzonderlijke intellect, diepe inzicht in de leer van de Boeddha (Dhamma), en zijn rol in het organiseren en verspreiden van de boeddhistische sangha maakten hem een centrale figuur in het vroege boeddhisme. Zijn leven wordt uitvoerig beschreven in de Pali-Canon (zoals de Digha Nikāya, Majjhima Nikāya, Vinaya Pitaka, en Theragāthā), de Mahāvastu, de Lalitavistara Sūtra, en latere commentariële werken zoals de Dhammapada Atthakatha. Hoewel sommige aspecten van zijn verhaal legendarisch zijn, bieden deze bronnen een gedetailleerd beeld van zijn leven, spirituele reis en nalatenschap. Hieronder volgt een uitgebreide biografie van Sāriputta, met aandacht voor zijn afkomst, zijn bekering, zijn rol in de sangha, en zijn betekenis in de boeddhistische traditie, inclusief geschatte levensdata en plaatsen zoals gevraagd in je eerdere verzoeken.

Afkomst en vroege leven

Sāriputta werd geboren als Upatissa in een brahmaanse familie in de 6e eeuw v.Chr., waarschijnlijk rond dezelfde tijd als Siddhārtha Gautama (ca. 563 v.Chr. in de traditionele chronologie of ca. 480 v.Chr. in de kortere chronologie). Hij groeide op in het dorp Nālaka (of Nālandā, nabij het huidige Rajgir, Bihar, India), in het koninkrijk Magadha. Zijn vader, Vanganta (of Tiṣya), en zijn moeder, Rūpasārī (of Sāri, waar zijn naam vandaan komt, wat “zoon van Sāri” betekent), waren welgestelde brahmanen, wat Sāriputta toegang gaf tot een gedegen opleiding in de Veda’s en andere brahmaanse tradities. Sāriputta was uitzonderlijk intelligent en nieuwsgierig, en al op jonge leeftijd voelde hij een spirituele onrust die kenmerkend was voor de śramaṇa-bewegingen van zijn tijd. Hij raakte bevriend met Kolita, die later Moggallāna (Pali: Mahāmoggallāna) zou worden, een andere brahmaanse jongeman uit een naburig dorp. Samen deelden ze een diepe interesse in filosofische en spirituele vragen en besloten ze het wereldlijke leven op te geven om zwervende asceten te worden. Volgens de Vinaya Pitaka (Mahāvagga) sloten Sāriputta en Moggallāna zich aan bij Sañjaya Belatthiputta, een sceptische leraar die een populaire śramaṇa-groep leidde. Hoewel Sañjaya’s leringen hen aanvankelijk aanspraken, vonden ze zijn filosofie ontoereikend voor het bereiken van echte bevrijding. Ze maakten een pact om elkaar te informeren als een van hen een leraar vond die de weg naar verlichting kon wijzen.

Bekering tot het boeddhisme

Sāriputta’s leven veranderde drastisch toen hij in Rajagaha (het huidige Rajgir) een ontmoeting had met Assaji, een van de vijf oorspronkelijke discipelen van de Boeddha. Dit cruciale moment, beschreven in de Mahāvagga van de Vinaya Pitaka, vond plaats kort na de Boeddha’s eerste leerrede in Sarnath (ca. 528 v.Chr. of ca. 445 v.Chr.). Sāriputta, toen nog Upatissa genoemd, was getroffen door Assaji’s kalme en waardige houding terwijl hij aalmoezen verzamelde. Hij benaderde Assaji en vroeg naar zijn leraar en diens leer. Assaji gaf een beknopte maar diepgaande samenvatting van de Dhamma:

“Ye dhammā hetuppabhavā, tesaṃ hetuṃ tathāgato āha; tesañca yo nirodho, evaṃ vādī mahāsamaṇo.”
Van alle dingen die door een oorzaak ontstaan,
De Tathagata (Boeddha) heeft de oorzaak ervan uiteengezet;
En hoe ze tot hun einde komen, dat vertelt hij ook,
Dit is de leer van de Grote leraar.
(Vin.i.39ff)

Deze strofe, die het principe van afhankelijk ontstaan (paṭiccasamuppāda) samenvat, bracht Sāriputta onmiddellijk tot het stadium van sotāpanna (stroombetreder), het eerste niveau van spirituele realisatie in het boeddhisme. Overweldigd door dit inzicht deelde Sāriputta het met Moggallāna, die eveneens sotāpanna werd. Samen zochten ze de Boeddha op in het Bamboebos (Veṇuvana) in Rajagaha, waar ze formeel toetraden tot de sangha als monniken.

Volgens de traditie bereikte Sāriputta binnen twee weken na zijn inwijding de staat van arhat, een volledig verlichte persoon, na het horen van een leerrede van de Boeddha over de vergankelijkheid van verschijnselen (mogelijk de Vedanāpariggaha Sutta). Zijn snelle vooruitgang weerspiegelt zijn uitzonderlijke intellect en meditatieve capaciteiten.

Rol in de sangha

Sāriputta werd al snel een van de meest vertrouwde en gerespecteerde discipelen van de Boeddha. Zijn rol in de sangha was veelzijdig: Leraar van de Dhamma: Sāriputta stond bekend om zijn vermogen om de complexe leringen van de Boeddha helder en systematisch uit te leggen. Hij hield talrijke toespraken, zoals de Dasuttara Sutta en de Saṅgīti Sutta in de Digha Nikāya, waarin hij de Dhamma organiseerde in lijsten en categorieën, een methode die later kenmerkend werd voor de Abhidhamma. De Boeddha prees hem als de “voornaamste in wijsheid” vanwege zijn analytische scherpzinnigheid.

  • Organisator van de sangha: Sāriputta speelde een sleutelrol in het beheer van de monastieke gemeenschap. Hij adviseerde de Boeddha over disciplinaire kwesties en bemiddelde in geschillen, zoals toen een groep monniken in Kosambi onenigheid had (Mahāvagga). Zijn leiderschap zorgde voor harmonie en structuur binnen de groeiende sangha.
  • Mentor en vriend: Sāriputta onderhield een nauwe vriendschap met Moggallāna, en samen vormden ze een complementair duo: Sāriputta excelleerde in wijsheid, terwijl Moggallāna uitblonk in bovennatuurlijke krachten. Sāriputta was ook een mentor voor andere monniken, zoals Ānanda, en onderwees talloze discipelen in de Dhamma.
  • Voorbeeld van discipline: Sāriputta stond bekend om zijn strikte naleving van de Vinaya (monastieke regels) en zijn bescheidenheid. Hij weigerde persoonlijke eer, zoals toen hij aanbiedingen van luxe voedsel afsloeg en bleef vasthouden aan de eenvoudige levensstijl van een monnik.

Belangrijke momenten en verhalen

Sāriputta’s leven is rijk aan anekdotes die zijn wijsheid en compassie illustreren:

  • De Saṅgīti Sutta: In deze sutta leidde Sāriputta een bijeenkomst van monniken in Rajagaha na de dood van een rijke sponsor, om de Dhamma systematisch te reciteren en te behouden. Dit wordt gezien als een vroege poging om de leringen te standaardiseren, wat later leidde tot de Abhidhamma-traditie.
  • Onderricht aan anderen: Sāriputta’s toespraken, zoals de Sammādiṭṭhi Sutta (Majjhima Nikāya), tonen zijn vermogen om complexe concepten zoals afhankelijk ontstaan en de Vier Edele Waarheden toegankelijk te maken. Hij onderwees zowel monniken als leken, waaronder koning Ajātasattu van Magadha.
  • Relatie met de Boeddha: De Boeddha beschouwde Sāriputta als een “tweede leraar” van de sangha. In de Upakkilesa Sutta prees de Boeddha hem als iemand die de Dhamma volledig begreep en anderen kon leiden naar verlichting. Hun wederzijdse respect wordt duidelijk in verhalen waarin Sāriputta de Boeddha’s leringen bevestigt en uitbreidt.
  • Compassie en geduld: Een verhaal in de commentaren vertelt hoe Sāriputta, ondanks zijn hoge status, kalm bleef toen een brahmaan hem sloeg, wat zijn beheersing en onthechting demonstreerde.

Dood en nalatenschap

Sāriputta’s dood wordt gedetailleerd beschreven in de Pali Canon, met name in de Cunda Sutta (Saṃyutta Nikāya). Toen hij voelde dat zijn einde nabij was, keerde hij terug naar zijn geboortedorp Nālaka om zijn zieke moeder te bezoeken en haar de Dhamma te onderwijzen. Ondanks haar aanvankelijke scepsis jegens het boeddhisme, bekeerde ze zich uiteindelijk door Sāriputta’s leringen. Kort daarna, rond 483 v.Chr. (of ca. 400 v.Chr. in de kortere chronologie), bereikte Sāriputta parinirvāṇa (de definitieve bevrijding na de dood van een arhat) in zijn huis in Nālaka, in het bijzijn van zijn discipel Cunda en andere monniken.

Zijn dood vond plaats enkele maanden voor die van de Boeddha, die eveneens parinirvāṇa bereikte in 483 v.Chr. (of ca. 400 v.Chr.). Volgens de traditie werd Sāriputta’s lichaam gecremeerd, en zijn relieken werden naar de Boeddha gebracht in Kusinārā, waar ze later werden vereerd in stoepa’s. Zijn dood, gevolgd door die van Moggallāna kort daarna, markeerde een emotioneel moment voor de sangha, zoals blijkt uit Ānanda’s verdriet in de Cunda Sutta.

Culturele en religieuze betekenis

Sāriputta’s nalatenschap in het boeddhisme is enorm. Als de “voornaamste in wijsheid” speelde hij een cruciale rol in het systematiseren en verspreiden van de Dhamma, en zijn toespraken vormden de basis voor latere boeddhistische geschriften, met name de Abhidhamma. Zijn analytische benadering van de leer maakte complexe concepten toegankelijk en legde de grondslag voor de intellectuele traditie binnen het boeddhisme. In boeddhistische kunst wordt Sāriputta vaak afgebeeld aan de rechterkant van de Boeddha (met Moggallāna aan de linkerkant), wat zijn status als voornaamste discipel symboliseert. Zijn verzen in de Theragāthā en zijn toespraken in de Nikāya’s blijven een bron van inspiratie voor boeddhisten wereldwijd. In de Mahāyāna-traditie wordt Sāriputta soms voorgesteld als een bodhisattva, hoewel zijn rol als arhat centraler is in de Theravāda.

Sāriputta’s leven illustreert de kracht van intellectuele helderheid, compassie en toewijding aan de Dhamma. Zijn vriendschap met Moggallāna en zijn samenwerking met de Boeddha benadrukken de waarde van gemeenschap en wederzijdse steun in het spirituele leven.

Historische en legendarische context

Historisch gezien is het zeer waarschijnlijk dat Sāriputta een echte persoon was, een brahmaanse asceet die een sleutelfiguur werd in de vroege sangha. Zijn ontmoeting met Assaji en zijn rol in de sangha worden consistent beschreven in vroege teksten, wat wijst op een historische kern. De legendarische elementen, zoals zijn snelle verlichting en verhalen over zijn wijsheid, dienen om zijn spirituele status te benadrukken.

Archeologische vondsten in Rajagaha, Sāvatthī, en andere boeddhistische centra bevestigen de historische context van Sāriputta’s leven, hoewel directe bewijzen over hem persoonlijk ontbreken. Zijn nalatenschap leeft voort in de boeddhistische geschriften en de stoepa’s die zijn relieken bewaarden.

Conclusie

Sāriputta was een uitzonderlijke discipel van de Boeddha, wiens wijsheid, organisatorische vaardigheden en toewijding de vroege boeddhistische sangha vormgaven. Zijn bekering door Assaji, zijn rol als leraar en leider, en zijn dood in zijn geboortedorp markeren hem als een symbool van intellectuele en spirituele excellentie. Als de “maarschalk van de Dhamma” blijft Sāriputta een inspiratie voor boeddhisten, en zijn leringen vormen een essentieel onderdeel van de Pali Canon. Voor verdere studie kunnen de Mahāvagga, de Sammādiṭṭhi Sutta, en de Theragāthā worden geraadpleegd, evenals commentariële werken zoals de Dhammapada Atthakatha.